In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een aanslag schenkbelasting had vernietigd. De belanghebbende, [Z], had in 2015 een woning gekocht van zijn oudtante, [D], en ontving daarbij een schenking van € 100.000. De Inspecteur legde een aanslag op van € 97.889, waartegen de belanghebbende bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de aanslag vernietigd moest worden vanwege dwaling, omdat de belanghebbende en zijn oudtante in de veronderstelling verkeerden dat de fiscale gevolgen van de schenking anders waren dan in werkelijkheid het geval was. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er geen sprake was van dwaling en dat de aanslag terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in vermoedelijke zekerheid verkeerde over de fiscale gevolgen van de schenking. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare rechtsdwaling en dat de aanslag in stand moest blijven. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.