In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslag van € 425.000 was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 10 september 2013. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor de bezwaartermijn pas begon te lopen op het moment dat zij de aanslag daadwerkelijk ontving op 8 oktober 2013. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de aanslag correct was bekendgemaakt.
Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, omdat deze naar een oud adres was verzonden, ondanks een tijdige adreswijziging door belanghebbende. Hierdoor was de bezwaartermijn op 8 oktober 2013 gaan lopen, wat betekende dat belanghebbende tijdig bezwaar had gemaakt. Het Hof oordeelde verder dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. Het Hof wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Daarnaast had belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met meer dan een jaar was overschreden en kende een schadevergoeding van € 2.000 toe. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent griffierecht en proceskostenvergoeding, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.532.