ECLI:NL:GHARL:2019:3980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.226.332/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het cessieverbod en de goederenrechtelijke werking daarvan in een bouwcontract

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Bouwcombinatie AZC Ter Apel V.O.F. en haar vennoten tegen De Rondweg Personeelsdiensten B.V. en BAM c.s. De zaak draaide om de uitleg van een cessieverbod dat was opgenomen in de Algemene Inkoop en Onderaannemingsvoorwaarden van de Koninklijke BAM Groep N.V. Het hof moest beoordelen of dit cessieverbod ook goederenrechtelijke werking had, wat zou betekenen dat de overdracht van vorderingen in strijd met dit verbod ongeldig zou zijn. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het cessieverbod enkel verbintenisrechtelijke werking had, maar het hof kwam tot de conclusie dat de formulering van het verbod ook goederenrechtelijke werking beoogde. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van De Rondweg, die had geprobeerd om een vordering van Lapremon op Bouwcombinatie te incasseren, ondanks het cessieverbod. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van De Rondweg af, met veroordeling tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.332/01
(zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/169593/ HA ZA
16-190)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van

1.Bouwcombinatie AZC Ter Apel V.O.F.,

gevestigd te Groningen,
en haar vennoten:
2.
BAM Woningbouw B.V.,
gevestigd te Bunnik,
3.
BAM Bouw en Techniek B.V.,
gevestigd te Bunnik,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
BAM c.s.en waar nodig appellante onder 1. afzonderlijk te noemen:
Bouwcombinatie,
advocaat: mr. A.E. Broesterhuizen, kantoorhoudend te Deventer,
tegen
De Rondweg Personeelsdiensten B.V.,
gevestigd te Emmen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
De Rondweg,
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het bestreden vonnis van 12 juli 2017, gewezen door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 september 2017,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2.
Vervolgens hebben BAM c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof
overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
BAM c.s. exploiteren ondernemingen in de bouwbranche. De Rondweg exploiteert een uitzendbureau voor bouwpersoneel.
3.3.
De Rondweg heeft van februari tot en met mei 2016 personeel uitgeleend aan Lapremon B.V. (hierna: Lapremon). Lapremon heeft dit personeel ingezet voor het monteren van betoncasco’s bij de bouw van een nieuw asielzoekerscentrum in Ter Apel. Dit werk heeft Lapremon in onderaanneming aangenomen van Bouwcombinatie voor een aanneemsom van circa € 975.000,00. De opdracht daartoe heeft Bouwcombinatie op briefpapier van BAM (productie 3 bij conclusie van dupliek) op 8 mei 2015 schriftelijk vastgelegd. Volgens dit stuk zijn op de overeenkomst de Algemene Inkoop en Onderaannemingsvoorwaarden van de Koninklijke BAM Groep N.V. (hierna: AIOV of algemene voorwaarden) van toepassing. De
AIOV bevatten in artikel 10 een cessieverbod, luidende:
Verbod van cessie / uitbesteding.
1. Het is Opdrachtnemer[Lapremon; toevoeging hof]
verboden zijn uit de Opdracht jegens Opdrachtgever[Bouwcombinatie; toevoeging hof]
voortvloeiende vorderingen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever aan een derde te cederen, te verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen. Overdraagbaarheid van voornoemde vorderingen is uitgesloten als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW.”
Het opdrachtacceptatieformulier is namens Lapremon op 11 juni 2015 voor akkoord ondertekend en geretourneerd aan Bouwcombinatie.
3.4.
Lapremon heeft uit hoofde van de overeenkomst van onderaanneming een vordering op Bouwcombinatie verkregen ten bedrage van € 82.062,00. Bouwcombinatie heeft die vordering erkend.
3.5.
Tussen De Rondweg en Lapremon is een geschil ontstaan over de betaling van facturen: Lapremon liet een bedrag van circa € 75.793,15 onbetaald.
3.6.
In dat kader heeft De Rondweg op 3 juni 2016 conservatoir derdenbeslag onder Bouwcombinatie laten leggen ten laste van Lapremon (productie 8 bij inleidende dagvaarding). Bij e-mail van 22 juni 2016 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) is zijdens BAM c.s. aan De Rondweg te kennen gegeven
“dat inzake het conservatoir beslag (…)
€ 82.062,00”is
“geblokkeerd voor betaling”.
3.7.
Op 27 juni 2016 hebben Lapremon en De Rondweg een
“AKTE VAN CESSIE”(productie 6 bij inleidende dagvaarding) ondertekend. Deze akte is op 28 juni 2016 ook door L. Kielstra Kraanverhuur B.V. (hierna: Kielstra) ondertekend.
In deze akte staat onder meer vermeld dat Lapremon, De Rondweg en Kielstra zijn overeengekomen als volgt:
“1. Lapremon cedeert bij deze ter voldoening van de vorderingen van De Rondweg en Kielstra op Lapremon aan De Rondweg en Kielstra haar vorderingen op Bouwcombinatie (...) ten bedrage van €82.062,-, ter voldoening van de ter zake (…) door De Rondweg en Kielstra geleverd personeel c.q. kranen, welke cessie Lapremon bij deze aanvaardt, met dien verstande dat de Rondweg of Kielstra nog mededeling hiervan dient te doen aan”Bouwcombinatie.
3.8.
Bij e-mail van 28 juni 2016 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) heeft De Rondweg aan BAM c.s. bericht dat de vordering van Lapremon aan haar en Kielstra is gecedeerd en heeft zij BAM c.s. verzocht om betaling.
3.9.
Tussen partijen heeft vervolgens correspondentie over de cessie plaatsgevonden (productie 12 bij inleidende dagvaarding), waarbij BAM c.s. bij e-mail van 12 juli 2016 te kennen hebben gegeven de cessie niet te accepteren. Bij e-mail van 21 juli 2016 hebben BAM c.s. gewag gemaakt van het cessieverbod in de AIOV.
3.10.
Op 22 juli 2016 heeft De Rondweg conservatoir derdenbeslag laten leggen onder het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers en het Ministerie van Veiligheid en Justitie ten laste van Bouwcombinatie (productie 10 bij inleidende dagvaarding).
3.11.
Op 25 oktober 2016 is Lapremon in staat van faillissement verklaard.
3.12.
Betaling van de zijde van BAM c.s. aan De Rondweg is uitgebleven.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
De Rondweg heeft in eerste aanleg - samengevat - de hoofdelijke veroordeling gevorderd van BAM c.s. tot betaling van € 82.072,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten en met de hoofdelijke veroordeling van BAM c.s. in de proceskosten en beslagkosten.
4.2.
BAM c.s. hebben verweer gevoerd.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van De Rondweg, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
BAM c.s. hebben in hoger beroep - onder aanvoering van vijf grieven - gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van De Rondweg alsnog af te wijzen, met veroordeling van De Rondweg tot betaling van € 96.794,52, vermeerderd met de wettelijke rente, en met veroordeling van De Rondweg in de kosten van de procedure alsmede in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.2.
De Rondweg heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd.
5.3.
Grief 1is gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank, voor zover het door de rechtbank weergegeven citaat van het cessieverbod als opgenomen in de AIOV betreffende.
5.4.
Het hof heeft hiervoor onder 3.1 tot en met 3.12, rekening houdend met hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen en weren naar voren hebben gebracht, een nieuw overzicht gegeven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen. BAM c.s. hebben dan ook geen belang bij deze grief.
5.5.
Met
grief 2komen BAM c.s. op tegen de uitleg door de rechtbank van de tekst van het in artikel 10 AIOV opgenomen cessieverbod als een verbod waaraan uitsluitend verbintenisrechtelijke en dus geen goederenrechtelijke werking toekomt.
5.6.
De vraag of een contractueel verbod tot cessie, verpanding en overdracht als het onderhavige uitsluitend verbintenisrechtelijke werking tussen de partijen bij de overeenkomst heeft dan wel ook goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW, in die zin dat een overdracht, verpanding of cessie in strijd daarmee ongeldig is, moet worden beantwoord aan de hand van uitleg van het verbod. Omdat bedingen als het onderhavige naar hun aard mede zijn bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en ertoe strekken hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dienen zij te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, DSM/Fox). Voorts moet als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is beoogd (aldus HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682, Coface/Intergamma).
5.7.
Aan de hand van deze maatstaf is de rechtbank op grond van de eerste zin van bedoeld beding tot de conclusie gekomen dat het beding is geformuleerd als een verbod voor Lapremon om vorderingen over te dragen, dat daarmee bepaalde gedragingen van Lapremon in haar verhouding tot Bouwcombinatie als ongeoorloofd worden gekwalificeerd en dat dit erop duidt dat het cessieverbod verbintenisrechtelijke werking heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat, omdat er geen andere - objectieve - aanwijzingen zijn dat dit anders is, er onvoldoende reden bestaat om in afwijking van het uitgangspunt aan te nemen dat het cessieverbod goederenrechtelijke werking heeft.
5.8.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de formulering van het beding wél blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd.
Waar uitleg van de eerste zin van het beding - gericht tot opdrachtnemer - nog kan leiden tot de indruk dat daarmee slechts verbintenisrechtelijke werking is beoogd, kan uitleg van de eerste zin in samenhang bezien met de in de tweede zin van het beding opgenomen uitsluiting van overdraagbaarheid van vorderingen als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW slechts leiden tot de conclusie dat betrokken partijen met die bepaling vorderingen van Lapremon op Bouwcombinatie in goederenrechtelijke zin niet-overdraagbaar hebben willen maken. De tweede zin van het beding bevat niet slechts een verwijzing naar artikel 3:83 lid 2 BW, hetgeen al een sterke aanwijzing vormt dat goederenrechtelijke werking is beoogd, maar houdt een uitspraak in over de overdraagbaarheid van het vorderingsrecht als zodanig
- niet slechts gericht tot opdrachtnemer - en vermeldt, in aansluiting op de eerste zin, uitdrukkelijk dat
“Overdraagbaarheid van (…) vorderingen is uitgesloten als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW.”
5.9.
De Rondweg betoogt nog dat krachtens het bepaalde op pagina 10 van de overeenkomst van onderaanneming de grondslag aan het cessieverbod is komen te vervallen, althans daaraan geen goederenrechtelijke werking toekomt.
Die bepaling luidt:
Overname van betaling bij insolventie
Conform Artikel 12 lid 10 van de van toepassing zijnde A.I.O.V.
Opdrachtgever is gerechtigd, in geval van (dreigende) insolventie van opdrachtnemer en zonder schriftelijke ingebrekestelling, vorderingen van leveranciers en/of onderaannemers van opdrachtnemer met betrekking tot de opdracht, rechtstreeks aan die crediteur(s) te voldoen, waarvan opdrachtnemer gelijktijdig wordt geïnformeerd door opdrachtgever.
De vordering van opdrachtnemer op opdrachtgever wordt alsdan met gelijk bedrag verminderd
onverminderd opdrachtgevers rechten uit hoofde Artikel 18 (…) A.I.O.V.”,
Het hof volgt De Rondweg daarin niet. Met deze bepaling is aan Bouwcombinatie, als opdrachtgever, de bevoegdheid verleend tot rechtstreekse betaling aan crediteuren in geval van (dreigende) insolventie van Lapremon, als opdrachtnemer. Daarmee is aan Bouwcombinatie dus een recht verleend, maar dit betekent niet dat Bouwcombinatie daartoe ook verplicht is, laat staan dat daarmee het cessieverbod zou komen te vervallen.
Het feit dat deze bepaling is opgenomen in de overeenkomst van onderaanneming en het cessieverbod is opgenomen in de AIOV, maakt dit niet anders. Immers ook als deze bepaling, omdat zij is opgenomen in de overeenkomst, zou prevaleren boven het in de algemene voorwaarden opgenomen cessieverbod, is hiermee nog steeds slechts een recht aan Bouwcombinatie verleend en geen verplichting.
5.10.
De tweede grief slaagt dus. Het moet ervoor worden gehouden dat het in de algemene voorwaarden opgenomen cessieverbod goederenrechtelijke werking heeft. Het slagen van deze grief brengt met zich dat het hof in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep dient te oordelen over de door de rechtbank in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde stellingen en weren zijdens De Rondweg die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven.
5.11.
De Rondweg heeft in eerste aanleg, onder verwijzing naar drie uittreksels uit het Handelsregister (productie 11 bij inleidende dagvaarding), aangevoerd dat er geen geldig cessieverbod is overeengekomen tussen Bouwcombinatie en Lapremon, omdat de overeenkomst van onderaanneming niet is ondertekend door de (indirect) bestuurder van Lapremon, de heer [A] (hierna: [A] ), die als enige bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen.
BAM c.s. hebben daarop aangegeven dat het door Bouwcombinatie in mei 2015 opgestelde contract met zoveel woorden vermeldt dat in een bespreking op 7 april 2015 aan [A] al mondeling opdracht is verstrekt, die vervolgens in het contract is vastgelegd. Het bij het contract behorende opdrachtacceptatieformulier is namens Lapremon op 11 juni 2015 voor akkoord ondertekend en geretourneerd. De handtekening op dat stuk is volgens BAM gelijk
aan de handtekeningen die [A] onder de onder 3.7 bedoelde akte van cessie van
27 juni 2016 heeft gezet. Het hof kan onderschrijven dat de handtekeningen grote gelijkenis vertonen.
Hierna heeft De Rondweg aangevoerd dat niet vaststaat dat deze aanvaarding niet op een veel later tijdstip is gedaan en dat het aan BAM c.s. is om te bewijzen dat er sprake was van aanvaarding ten tijde van het ondertekenen van de akte van cessie. Blijkbaar was ook De Rondweg er op grond van het betoog van BAM c.s. inmiddels van overtuigd dat de handtekening op het opdrachtacceptatieformulier die van [A] was. Waar verder vaststaat dat op basis van dit contract Lapremon tussen februari en mei 2016 werk in onderaanneming heeft uitgevoerd, valt niet in te zien waarom vast zou moeten komen te staan dat de opdrachtbevestiging al ten tijde van de akte van cessie was ondertekend. Niet in geschil is immers dat het cessieverbod is opgenomen in algemene voorwaarden en dat Bouwcombinatie in het aan Lapremon in mei 2015 toegestuurde contract heeft aangegeven die algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing te willen zien. Dat is op zichzelf voldoende om die algemene voorwaarden van toepassing te laten zijn op de in 2016 tot uitvoering gekomen overeenkomst van onderaanneming. In de systematiek van artikel 6:232 BW (snelle gebondenheid aan algemene voorwaarden) is een uitdrukkelijke schriftelijke acceptatie door de opdrachtnemer voor toepasselijkheid van algemene voorwaarden geen vereiste. Aldus kan ervan worden uitgegaan dat ten tijde van de cessie in juni 2016 voor Lapremon het cessieverbod uit de in 2015 toepasselijk verklaarde algemene voorwaarden gold. Daarmee faalt dit betoog.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen cessieverbod met goederenrechtelijke werking.
5.13.
Voor het geval het hof tot het oordeel zou komen dat sprake is van een geldig cessieverbod heeft De Rondweg zich in eerste aanleg allereerst beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan BAM c.s. volgens De Rondweg geen beroep toekomt op het cessieverbod.
5.14.
De Rondweg heeft aangevoerd dat Lapremon door het cessieverbod ernstig is geschaad in haar belangen. Het cessieverbod is een standaardbepaling, waarbij BAM c.s. geen enkel belang hebben. Lapremon was slechts de formele contractspartij van Bouwcombinatie, terwijl de door Bouwcombinatie uit te voeren werkzaamheden direct zijn uitgevoerd met het personeel van De Rondweg, zodat de vordering van Lapremon op Bouwcombinatie rechtstreeks aan De Rondweg (en Kielstra) toekomt. Het is niet redelijk dat BAM c.s. zich op het cessieverbod beroepen. Zij hebben er alles aan gedaan om maar niet tot uitbetaling over te hoeven gaan. Het verdienmodel van BAM c.s. bestaat erin kleine bedrijven als Lapremon voor de allerlaagste prijs aan het werk te zetten, waarbij bewust de zeer grote kans wordt aanvaard dat deze bedrijven failliet gaan en zij hun onderaannemers niet betalen, waarmee de gevolgen van het cessieverbod onaanvaardbaar zijn.
5.15.
BAM c.s. komen als schuldenaar op grond van artikel 6:145 BW jegens De Rondweg de verweermiddelen toe die zij jegens Lapremon zouden hebben, maar De Rondweg kan zich als cessionaris niet vereenzelvigen met Lapremon als cedent.
Dat BAM c.s. zich volgens De Rondweg jegens Lapremon onredelijk en niet billijk hebben opgesteld door het werk voor een te laag bedrag aan Lapremon uit te besteden, met alle gevolgen van dien, regardeert De Rondweg niet. Naar het oordeel van het hof gaat het erom of BAM c.s. zich jegens De Rondweg niet hebben gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid als waartoe zij jegens De Rondweg als derde verplicht zouden zijn. Het gaat hier om een beding dat in de bouwwereld niet ongebruikelijk is en voor opdrachtgevers/hoofdaannemers in de bouw voorkomt dat zij met lastige financiële kwesties rond onderaannemers worden geconfronteerd. Vaak zijn die situaties extra complex vanwege ketenaansprakelijkheden. Daarin is een duidelijk belang gelegen. Tegen die achtergrond vormt de enkele omstandigheid dat BAM c.s. zijn gebaat door de diensten waarvoor De Rondweg nu betaling vraagt onvoldoende grond om te kunnen concluderen dat een beroep op de contractuele bepaling strijdig is met de eisen die redelijkheid en billijkheid stellen.
5.16.
Verder heeft De Rondweg betoogd dat, doordat BAM c.s. niet hebben aangevoerd dat toestemming tot cessie zou zijn onthouden als hierom verzocht zou zijn dan wel met de hiervoor onder 5.9 aangehaalde bepaling uit de overeenkomst van (onder)aanneming, impliciet dan wel expliciet toestemming is verleend voor de cessie.
5.17.
Conform het cessieverbod dient toestemming voor cessie vooraf en schriftelijk verleend te worden. Gesteld noch anderszins gebleken is dat de cessie op voorhand aan BAM c.s. kenbaar is gemaakt. Reeds daarom kan van impliciete toestemming als door De Rondweg bedoeld geen sprake zijn. Verder heeft te gelden dat in de hiervoor onder 5.9 aangehaalde bepaling uit de overeenkomst aan Bouwcombinatie een bevoegdheid wordt verleend tot rechtstreekse betaling aan crediteuren van Lapremon, waar een toestemming voor cessie Lapremon een bevoegdheid zou geven tot overdracht van vorderingen op Bouwcombinatie aan bijvoorbeeld crediteuren van Lapremon. Naar het oordeel van het hof valt in deze bepaling dan ook geenszins een expliciete toestemming voor cessie te lezen. Ook overigens is het hof niet van enige toestemming zijdens BAM c.s. tot cessie gebleken.
5.18.
Ook heeft De Rondweg zich beroepen op onrechtmatig handelen van BAM c.s., daarin gelegen dat het werk aan Lapremon is uitbesteed voor een prijs waarvan zij wisten of behoorden te weten dat dit niet haalbaar was en tot een faillissement zou leiden, met als gevolg dat onderaannemers van Lapremon, zoals De Rondweg, niet betaald zouden worden.
5.19.
Hier is sprake van een blote, niet nader met feitelijke argumenten onderbouwde stelling, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
5.20.
Ten slotte heeft De Rondweg in eerste aanleg een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking van BAM c.s. ten opzichte van De Rondweg.
5.21.
Vanwege het cessieverbod is De Rondweg geen rechthebbende van de vordering van Lapremon op Bouwcombinatie geworden. De Rondweg komt dan ook geen betaling daarvan toe, zodat van verarming harerzijds in de zin van artikel 6:212 BW geen sprake kan zijn. Reeds daarom faalt dit beroep.

6.De slotsom

6.1.
Slotsom is dat het hoger beroep slaagt. Bij bespreking van de overige grieven (betrekking hebbend op het verrekenverweer van BAM c.s. en de positie van Kielstra in deze procedure) hebben BAM c.s. geen belang meer.
6.2.
Het door De Rondweg gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, aan het voorgaande kunnen afdoen.
6.3.
Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw recht doende, de vorderingen van De Rondweg alsnog afwijzen en De Rondweg veroordelen tot betaling van al hetgeen BAM c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan De Rondweg hebben voldaan, door BAM c.s. onweersproken becijferd op een bedrag groot € 96.794,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling (te weten: 18 juli 2017, zoals door BAM c.s. onweersproken gesteld) tot de dag van algehele voldoening.
6.4.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof De Rondweg in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van BAM c.s. zullen worden vastgesteld op € 1.929,00 aan griffierecht en € 2.235,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2,5 punten, tarief IV à € 894,00 per punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van BAM c.s. zullen worden vastgesteld op € 80,42 aan explootkosten, € 1.952,00 aan griffierecht en € 1.959,00 voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt, tarief IV in hoger beroep à € 1.959,00 per punt).
6.5.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen als hierna in het dictum vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 juli 2017 en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van De Rondweg af;
veroordeelt De Rondweg tot betaling van € 96.794,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2017 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt De Rondweg in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van BAM c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.929,00 aan griffierecht en € 2.235,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 80,42 aan explootkosten, € 1.952,00 aan griffierecht en € 1.959,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt De Rondweg in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval De Rondweg niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. R.A. van der Pol en mr. H.F.P. van Gastel en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.