Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Ondertussen is de lekkage in de linkerbovenhoek van het kantoor (oude lekkage!) ook al weer tevoorschijn gekomen en is er nog niets aan de voeg tussen de afdekkers veranderd. We praten dus nog steeds over 3 problemen die zich in het verleden al eerder hebben voorgedaan! Ik wil nu eens een afdoende oplossing. (…).”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Imaakt [appellante] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een tekortkoming aan haar zijde. De
grieven II en IIIhebben betrekking op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] , waarbij door [appellante] tevens een beroep op rechtsverwerking aan de zijde van [geïntimeerde] wordt gedaan.
Grief IVstrekt ertoe dat [appellante] niet in verzuim is komen te verkeren.
Grief Vziet op de door [geïntimeerde] gevorderde schade.
Grief VIis een veeggrief zonder zelfstandige betekenis.
grief II, die daarvan niet uitgaat vergeefs voorgesteld), is het bepaalde in dat artikel niet van toepassing. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een gebouw, dat ‘geheel of gedeeltelijk vergaat door een gebrek in de samenstelling’ zoals in dat artikel is bepaald. [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is en [geïntimeerde] heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. Een enkele verwijzing naar de aard van de gestelde gebreken – lekkage en vochtproblematiek – , die in hun gevolgen niet hebben geleid tot geheel of gedeeltelijk vergaan, en naar allergische reacties op die gebreken bij [E] is daarvoor niet toereikend. Dat laat onverlet dat [geïntimeerde] zijn vorderingen ook kan baseren op de algemene wanprestatieregels, zoals artikel 6:74 BW.
grief IIIis gesteld, de vorderingen van [geïntimeerde] zijn verjaard, omdat de in artikel 3:310 BW genoemde verjaringstermijn van vijf jaren i) is aangevangen op 3 februari 2004 ii) is verstreken op
Grief IIIslaagt dus niet.
grief IVkomt [appellante] op tegen rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis. De rechtbank heeft daarin kort gezegd geoordeeld dat in beginsel voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling nodig is en dat, voor zover de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte correspondentie al niet voldoet aan de maatstaf van artikel 6:81 lid 1 BW, het verzuim is ingetreden op grond van artikel 6:82 lid 2 BW of 6:83 sub c BW, omdat [appellante] meermalen afwijzend of niet reageerde op brieven van [geïntimeerde] . Daaruit mocht [geïntimeerde] volgens de rechtbank redelijkerwijs afleiden dat aanmaning nutteloos zou zijn en dat [appellante] in de nakoming van de verbintenis tekort zou schieten.
Grief IVfaalt.
grieven I en Vvan [appellante] stellen dat ter discussie. Het hof overweegt daarover het volgende.
grieven V en VIwordt gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank. Dat neemt niet weg dat het hof nu reeds oordeelt dat de door [geïntimeerde] gevorderde schade bestaande uit inkomstenderving (door hem begroot op € 28.470,- exclusief btw ) hoe dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komt. [geïntimeerde] heeft namelijk desgevraagd ter comparitie van het hof toegelicht dat het daarbij gaat om uren die hij niet heeft kunnen besteden aan zijn werkzaamheden voor de vennootschap waarvan hij bestuurder en aandeelhouder is. Aldus gaat het niet om schade van hemzelf, maar om schade van deze vennootschap. Die post is derhalve ten onrechte door de rechtbank toegewezen. Dat geldt ook voor de post cassatieadvies van € 5.677,30 in verband met de procedure tegen [E] . Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond van welke feiten en omstandigheden deze schadepost in causaal verband staat met de eventuele tekortkoming van [appellante] en aan [appellante] op grond van artikel 6:98 BW is toe te rekenen. Over de andere schadeposten zal het hof zonodig later een oordeel geven.