ECLI:NL:GHARL:2019:3177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.245.247/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en disculpatie bij onbetaalde huur

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant], die als middellijk bestuurder van iFix Today Holding B.V. wordt aangesproken door Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund. De stichting heeft de appellant en iFix Holding gedagvaard voor de kantonrechter, waarbij zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming vorderde, evenals betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft in een verstekvonnis de appellant en iFix Holding veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en schadevergoeding. De appellant heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, waarbij hij betoogde dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de aansprakelijkheid van iFix Holding als bestuurder van iFix Today niet ter discussie staat. De appellant kan zich niet disculperen, omdat hij de enige bestuurder van iFix Holding is. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onbetaalde huur. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de vordering tot schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten voor de periode vanaf 1 maart 2018 afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.245.247/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6107487)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. de Wild, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de stichting,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit het (verstek)vonnis van
10 mei 2017 en het vonnis van 24 januari 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 20 april 2018;
- de verstekverlening op 4 september 2018;
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis van 24 januari 2018 wordt vernietigd en dat de vorderingen van de stichting alsnog worden afgewezen, met veroordeling van de stichting in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[appellant] is sinds 16 februari 2016 (de oprichtingsdatum) bestuurder (en vanaf
14 september 2016 de enige bestuurder) van iFix Today Holding B.V. (hierna: iFix Holding). iFix Holding was bestuurder en enig aandeelhouder van iFix Today B.V. (hierna: iFix Today). Van 16 februari tot 14 september 2016 was ook de heer [B] (hierna: [B] ) bestuurder van iFix Holding.
3.3
De stichting is eigenaar van de winkelruimte gelegen aan de [a-straat 1] te [C] .
3.4
De stichting heeft deze winkelruimte vanaf 1 september 2016 voor de duur van vijf jaar verhuurd aan iFix Today tegen een huurprijs van € 15.600,- exclusief btw per jaar
(€ 1.300,- exclusief btw per maand, te vermeerderen met € 80,20 exclusief btw per maand als voorschot op de servicekosten). De huurovereenkomst is vastgelegd in een schriftelijk huurcontract dat op 2 november 2016 door [appellant] als middellijk bestuurder van iFix Today is ondertekend. In het huurcontract is vermeld dat iFix Today wordt vertegenwoordigd door iFix Holding, op haar beurt rechtsgeldig vertegenwoordigd door [appellant] en [B] (hierna: [B] ). [B] heeft het contract niet ondertekend en was ten tijde van de ondertekening van het contract ook geen bestuurder meer van iFix Holding. In het Handelsregister is vermeld dat hij op 14 september 2016 is uitgetreden als bestuurder.
In het huurcontract is vermeld (artikel 15) dat over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2016 geen huur verschuldigd is (wel servicekosten), dat van
1 november 2016 tot en met 31 augustus 2017 sprake is van een huurkorting van € 400,- exclusief btw per maand (artikel 14.1) en van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018 van € 200,- exclusief btw per maand (artikel 14.2).
Verder is vermeld (artikel 16) dat in afwijking van artikel 3.1 en 3.4, waarin is vastgelegd dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en dat slechts tegen het einde van deze periode kan worden opgezegd, huurder de mogelijkheid heeft om de huurovereenkomst tussentijds te beëindigen per 1 maart 2018 met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
3.5
iFix Today heef vanaf het moment dat zij huur verschuldigd werd (1 november 2016) deze onbetaald gelaten.
3.6
iFix Today is op 18 april 2017 failliet verklaard door de rechtbank Midden-Nederland. Het faillissement is op 17 juli 2017 opgeheven wegens gebrek aan baten.
3.7
De curator heeft de huurovereenkomst tussen iFix Today en de stichting op grond van artikel 39 Fw opgezegd tegen 21 juli 2017.

4.De vorderingen en de beslissingen in eerste aanleg

4.1
De stichting heeft IFix Today, iFix Holding en [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter. Zij heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gevorderd en daarnaast hoofdelijke veroordeling van iFix Today, iFix Holding en [appellant] gevorderd tot betaling van de achterstallige huur van € 12.342,62 (inclusief contractuele boete en buitengerechtelijke kosten), de huur tot en met de ontruiming (te vermeerderen met de contractuele boete) en schadevergoeding (de huur gedurende de eerste zes maanden na de ontruiming en verwijzing naar de schadestaat voor de schade na die periode van zes maanden).
De vorderingen van de stichting tegen iFix Holding en [appellant] zijn - kort gezegd - gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid, waartoe de stichting zich beroept op de zogenoemde Beklamelgrondslag.
4.2
Omdat iFix Today na het uitbrengen van de dagvaarding failliet is verklaard, heeft de stichting de vordering tegen iFix Today ingetrokken.
4.3
In een verstekvonnis van 10 mei 2017 heeft de kantonrechter iFix Holding en [appellant] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur over de periode tot en met 30 april 2017 van € 9.115,32, te vermeerderen met de contractuele boete met betrekking tot de periode tot en met 30 april 2017 van € 1.860,- , € 7.115,52 als schadevergoeding voor de eerste zes maanden na 1 mei 2017 en wat betreft de periode daarna tot schadevergoeding op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van iFix Holding en [appellant] in de proceskosten.
4.4
[appellant] is in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis. Hij heeft bestreden dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens hem is iFix Today in de problemen gekomen doordat [B] , met wie hij samenwerkte in iFix Today, iFix Today schade heeft berokkend.
In de verzetprocedure heeft de stichting haar eis gewijzigd, in die zin dat zij geen aanspraak meer maakt op de boete (maar in plaats daarvan op de wettelijke rente), de vordering betreffende de huurachterstand heeft geactualiseerd tot en met juli 2017 en aanspraak maakt op buitengerechtelijke kosten en schadevergoeding wegens huurderving (deels op te maken bij staat).
4.5
De kantonrechter heeft vastgesteld dat iFix Holding niet in verzet is gekomen hoewel zij, gelet op het verzet van [appellant] , bekend mag worden verondersteld met het verstekvonnis. Het verstekvonnis tussen de stichting en iFix Holding is dan ook in kracht van gewijsde gegaan, waardoor onherroepelijk vaststaat dat iFix Holding onrechtmatig heeft gehandeld jegens de stichting. Daarmee staat ook de aansprakelijkheid van [appellant] , als bestuurder van iFix Holding, vast. [appellant] kan zich niet disculperen, omdat hij de enige bestuurder van iFix Holding is, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter heeft, recht doende op de gewijzigde eis van de stichting jegens [appellant] , [appellant] veroordeeld tot betaling aan de stichting van een bedrag van € 12.799,68 (achterstallige huur tot aan het einde van de huurovereenkomst), te vermeerderen met wettelijke rente en schadevergoeding op te maken bij staat wegens gederfde huurinkomsten vanaf
1 augustus 2017, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5.5. De bespreking van de grieven

5.1
Met
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij, omdat het onbehoorlijk bestuur van iFix Holding vaststaat en hij enig bestuurder van iFix Holding is, zich niet kan disculperen.
5.2
Het hof stelt voorop dat [appellant] in de toelichting op deze grief (zie onder meer memorie van grieven randnummer 39) ervan uitgaat dat iFix Holding aansprakelijk is als bestuurder van iFix Today jegens de stichting. Tussen partijen staat de aansprakelijkheid van iFix Holding als (rechtspersoon-)bestuurder uit onrechtmatige daad jegens de stichting dan ook niet discussie, zodat het hof daarvan heeft uit te gaan. Het hof moet er dan ook vanuit
gaan dat iFix Holding bij het namens iFix Today aangaan van de huurovereenkomst met de stichting wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat iFix Today niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
5.3
[appellant] wordt door de stichting aangesproken als bestuurder van iFix Holding aangesproken. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon heeft het volgende te gelden (zie HR 12 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275).
Art. 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.
Een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder die uit hoofde van de wetsbepaling waaruit de aansprakelijkheid voortvloeit, een grond tot disculpatie heeft om de aanspraak af te weren, kan zich daarop beroepen, onafhankelijk van de rechtspersoon-bestuurder (Kamerstukken II 1983-1984, 16 631, nr. 6, p. 18 en nr. 9, p. 15-16). Of een wetsbepaling waaruit aansprakelijkheid voortvloeit, de mogelijkheid van disculpatie biedt, moet worden bepaald door uitleg van die bepaling.
Artikel 2:11 BW is van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op art. 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Uit de aard van de bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW volgt echter wel dat als een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op die grond, een bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder aansprakelijkheid op grond van art. 2:11 BW (alsnog) kan voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd. Deze bewijslastverdeling doet recht zowel aan de ratio van art. 2:11 BW als aan de vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW.
5.4
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [appellant] in beginsel op grond van artikel 2:11 BW (hoofdelijk) aansprakelijk is, maar zich kan disculperen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van iFix Holding is gebaseerd.
5.5
De strekking van grief 1 is dat [appellant] stelt dat hem een slagend beroep op disculpatie toekomt zoals dat hiervoor is omschreven. [appellant] voert ter disculpatie aan dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst tussen iFix Today en de stichting, op 1 september 2016, niet wist of kon weten dat iFix Today niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. Volgens [appellant] heeft [B] , die toen nog zijn medebestuurder was, daarna voor € 16.000,- bestellingen gedaan en heeft hij de bestelde goederen bij zichzelf, en niet bij iFix Today, laten afleveren. Hij was daarmee ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst niet bekend, aldus [appellant] .
5.6
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een financieel gezonde onderneming door een strop van € 16.000,- zodanig in de problemen komt dat daardoor de verplichtingen uit een huurovereenkomst niet kunnen worden nagekomen. In dit verband overweegt het hof dat iFix Today vanaf het moment dat huur verschuldigd was (per 1 november 2016) de huur onbetaald heeft gelaten en ook de bij het aangaan van de overeenkomst verschuldigde waarborgsom niet heeft betaald, terwijl de gewraakte bestellingen volgens de stellingen van [appellant] na het aangaan van de huurovereenkomst zijn gedaan. [appellant] heeft geen inzicht verschaft in de financiële situatie van iFix Today; hij heeft niet aangegeven hoeveel ten tijde van het aangaan van de overeenkomst de (geprognosticeerde) inkomsten en uitgaven van deze vennootschap bedroegen en over welke liquiditeiten de vennootschap beschikte. [appellant] , op wie zoals is overwogen de stelplicht rust ten aanzien van het beroep op disculpering, heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.7
Omdat [appellant] , zoals hiervoor is overwogen, is tekortgeschoten in zijn stelplicht, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van [appellant] . Grief 1 faalt.
5.8
Met
grief 2komt [appellant] op tegen de omvang van de door de kantonrechter toegewezen schadevergoeding. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter hem ten onrechte niet alleen veroordeeld tot betaling van onbetaald gebleven huur tot 1 augustus 2017
(€ 12.799,68 met wettelijke rente), maar ook tot betaling van de gederfde huurinkomsten van de stichting vanaf 1 augustus 2017. Volgens [appellant] had de kantonrechter deze laatste vordering dienen te beperken tot 1 maart 2018. Hij voert daartoe aan dat de huurovereenkomst een breakoptie (artikel 16 van het huurcontract) bevat die tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de huurder per 1 maart 2018 mogelijk maakte.
5.9
Het betoog van [appellant] komt er - naar het hof begrijpt - op neer dat de schade vanwege de onbetaald gebleven huur na 1 maart 2018 niet in zodanig verband staat met het onrechtmatig handelen van [appellant] dat het hem kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). De stichting heeft dit betoog, dat het hof (mede gezien de aard van de schade - zuivere vermogensschade - niet onredelijk voorkomt) niet weersproken. Voor zover de vordering van de stichting de huurderving vanaf 1 maart 2018 betreft, is de vordering dan ook niet toewijsbaar.
5.1
De grief slaagt.
5.11
De slotsom is dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover de vordering tot schadevergoeding vanwege huurderving ook is toegewezen vanaf 1 maart 2018. Het hof zal het vonnis voor het overige bekrachtigen, dus ook voor wat betreft de proceskostenveroordeling, omdat [appellant] ondanks de gedeeltelijke vernietiging grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld. Het hof zal [appellant] ook veroordelen in de proceskosten van de stichting in het geding in hoger beroep, te bepalen op nihil.

6.6. De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 24 januari 2018, behoudens voor zover [appellant] in rov. 3.3 van dit vonnis ook is veroordeeld tot schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten voor de periode vanaf 1 maart 2018;
vernietigt het vonnis van 24 januari 2018 voor zover [appellant] in rov. 3.3 van dit vonnis ook is veroordeeld tot schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten voor de periode vanaf
1 maart 2018, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering tot schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten voor de periode vanaf 1 maart 2018 af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van de stichting gevallen op nihil;
wijst het meer of anders door [appellant] gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Janse en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.