ECLI:NL:GHARL:2019:3148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.206.715/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor het plaatsen van een dakkapel en de daaruit voortvloeiende schade

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellanten] en de vennootschap onder firma Ruimte en Interieur Make Over (Rimo) over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor het plaatsen van een dakkapel. [appellanten] heeft Rimo ingeschakeld om een dakkapel op hun woning te plaatsen, maar na oplevering traden er lekkages op. Rimo heeft de werkzaamheden uitgevoerd in juni en juli 2012, maar de afwerking van de binnenkant van de dakkapel was niet inbegrepen in de overeenkomst. Na aanhoudende lekkageproblemen heeft [appellanten] een bouwkundig adviseur ingeschakeld, die ernstige gebreken in de constructie van de dakkapel constateerde. Rimo heeft aansprakelijkheid betwist, maar heeft wel een voorstel gedaan voor herstel. Uiteindelijk heeft [appellanten] Rimo in gebreke gesteld en schadevergoeding geëist voor de kosten van herstel en gevolgschade. De kantonrechter heeft Rimo aansprakelijk gesteld voor de gebreken en een schadevergoeding toegewezen. Rimo heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de grieven van Rimo verworpen en de schadevergoeding gedeeltelijk aangepast. Het hof heeft geoordeeld dat Rimo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de gebreken aan de dakkapel voor rekening van Rimo komen. De uitspraak van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd en de schadevergoeding is aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.206.715/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3855651 CV EXPL15-1846)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] ,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.De vennootschap onder firma Ruimte en Interieur Make Over,

gevestigd te Beerta,
en haar vennoten:

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Rimo,
advocaat: mr. A.C. Winter, kantoorhoudend te Groningen.
Voor het verloop van de procedure tot 22 mei 2018 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van genoemd tussenarrest heeft op 24 januari 2019 een comparitie van partijen plaatsgehad. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het dossier dat voor de comparitie was overgelegd, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.18 van het (bestreden) vonnis van 20 september 2016 nu daartegen geen grieven zijn gericht en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder vaststaat, gaat het om het volgende.
2.2
Rimo drijft een onderneming die zich bezighoudt met interieurbouw/meubelmakerij en het incidenteel vervaardigen en aanbrengen van dakkapellen.
[appellanten] heeft een aannemingsovereenkomst met Rimo gesloten betreffende het aanbrengen van een dakkapel op haar woning. De overeenkomst behelsde het leveren van materiaal, het uitvoeren van werkzaamheden en het construeren van een dakkapel op maat.
2.3
In de opdrachtbevestiging van 24 mei 2012 - getekend door partijen op 29 mei 2012 - staat vermeld dat de afwerking van de binnenkant van de dakkapel niet is inbegrepen. Voorts staat vermeld dat de algemene voorwaarden van Rimo van toepassing zijn, waarbij verwezen wordt naar een bijlage.
2.4
Rimo heeft de werkzaamheden verricht in de maanden juni en juli 2012. Door Rimo is een bedrag van € 13.762,66 gefactureerd. Dit bedrag is door [appellanten] betaald.
Vanwege aanhoudende lekkageklachten heeft [appellanten] een bouwkundig adviseur - ing. [C] (hierna: [C] ) - ingeschakeld. Deze heeft op 19 maart 2014 de woning van [appellanten] opgenomen en op 24 maart 2014 aan [appellanten] een adviesrapport uitgebracht. [C] komt tot de volgende conclusie:
a. De afmetingen van de balken van 38 x 89 van de dakconstructie en daar had op het afstand van 600 mm, voldoen niet aan de constructieve stevigheid volgens het bouwbesluit herstel van de huidige dakconstructie is niet mogelijk. Voor een overspanning van 330 m is een minimale balk van 59 x 146 met een hart op hart maart van 600 mm noodzakelijk.
b. Door het ontbreken van een constructieplaat aan de binnenzijde, voldoet de constructieve stevigheid van de dakkapel niet aan de kwaliteitsnormen die nodig is om windbelastingen en sneeuwbelastingen op te vangen. Ook ontbreekt er een stabiliteit van die gezien de breedte van de dakkapel noodzakelijk is.
c. De kwaliteit van de dakbedekking is onvoldoende. Het verlijmen van de dakbedekking is zeer ongebruikelijk, waardoor het naar mijn inziens niet mogelijk is om waterdichtheid garantie te krijgen van 10 jaar. De kans op lekkage problemen zullen vrijwel altijd blijven. Bitumenlijm is een zeer ongebruikelijke wijze van verwerking van dakbedekking en ben ik in de praktijk nog nooit eerder tegengekomen. Dit materiaal wordt waarschijnlijk meer gebruikt bij het aanbrengen van dakbedekking op schuurtjes.
d. Het afschot van de dakkapel is gezien de breedte van de dakkapel onvoldoende. Het water blijft in het midden staan, wat bij hevige regen en wind kan leiden tot op stuwing van het water tot onder de dakpan. Ook dit zal leiden tot verdere lekkages.
e. De toegepaste aansluiting tussen de dakkapel en dakpan is zeer ongebruikelijk. Hier moet lood worden toegepast om lekkages te voorkomen.
Het hersteladvies van [C] luidt als volgt:
1. De gehele dakconstructie slopen en het dak circa 20 cm verlagen. Dit is nodig om te voldoen aan vergunningsvrij bouwen. Een nieuwe balklaag aanbrengen van 59x146 met een hart op hartmaat van 600 mm. Daaroverheen IS mm underlayment. Het dak aan de buitenzijde isoleren met PIR-isolatieplaten met een Rc-waarde van 2,5. Rondom een goot toepassen ter plaatse van de dakoverstekken. De dakkapel voorzien van drie hemelwaterafvoeren aan de voorzijde in plaats van aan de achterzijde. De overstekken worden dan ca. 20 cm breed.
2. Nieuwe bitumen dakbedekking branden op de dakisolatie en rondom voorzien van een aluminium daktrim. De dakbedekking bij de aansluiting met de dakpannen circa 20 cm opbranden op de dakconstructie van het schuine dak.
3. Aan de binnenzijde van de wanden van de dakkapel een constructieplaat aanbrengen van 9 mm OSB. Daaroverheen weer 12 1/2 mm gips.
4. De dakkapel rondom voorzien van lood met een minimale breedte van 20 cm. Het lood goed aankloppen tot op de dakpan.
5. De kunststoffen rabatdelen van de gevel na herstel van de dakkapel aan de buitenzijde (waterpas) herplaatsen.
2.5
Op 20 mei 2014 heeft [appellanten] onder meer het volgende aan Rimo geschreven:
“Wij stellen u in gebreke omdat u onze overeenkomst niet bent nagekomen en stellen u aansprakelijk voor alle kosten. Zowel de kosten voor het vervangen van het dakkapel als van alle kosten van schade en werkzaamheden die het gevolg zijn van uw werkzaamheden en leveren van een ondeugdelijke dakkapel.
De schade wordt geschat op € 20.000, = euro.
Wij verwachten schriftelijk een reactie van u binnen 14 dagen na dagtekening.”
2.6
Bij brief van 30 mei 2014 heeft Rimo aansprakelijkheid betwist, maar de bereidheid uitgesproken om het uitgevoerde werk te bezichtigen en te bespreken.
2.7
In een brief van 9 juli 2014 heeft de gemachtigde van [appellanten] - onder verwijzing naar het rapport van [C] - Rimo in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen binnen twee weken na dagtekening. Voorts is aanspraak gemaakt op vergoeding van gevolgschade.
2.8
Rimo heeft per brief en e-mail van 21 juli 2014 gereageerd met het verzoek om een afspraak te maken. Op 30 juli 2014 heeft [geïntimeerde2] de woning van [appellanten] bezocht. Op
31 juli 2014 heeft de gemachtigde van [appellanten] aan Rimo om een voorstel tot afwikkeling verzocht binnen vijf dagen.
2.9
De gemachtigde van Rimo heeft - na verkregen uitstel - op 6 augustus 2014 een drietal opties in bespreking gebracht.
2.1
De gemachtigde van [appellanten] heeft op 13 augustus 2014 aan de gemachtigde van Rimo om verduidelijking gevraagd van de opties en in dat verband onder meer gevraagd welk herstel Rimo zou willen uitvoeren op basis van het rapport van [C] . Verzocht is om een reactie binnen een week. Op 21 augustus 2014 is gerappelleerd.
2.11
In een e-mail van 25 augustus 2014 heeft Rimo aan [appellanten] laten weten welke tijdelijke voorziening zou kunnen worden getroffen in afwachting van een definitieve oplossing. Voorts wenst hij een afspraak te maken voor expertise onderzoek. [appellanten] heeft op
26 augustus 2014 Rimo laten weten het bezoek van de expert af te wachten en ook gevraagd om te reageren op het verzoek van hun gemachtigde van 13 augustus 2014.
2.12
Op 27 augustus heeft de gemachtigde van [appellanten] aan de gemachtigde van Rimo om uitleg gevraagd over het voorstel van 6 augustus 2014 en ook gevraagd om uitsluitsel te geven over de ingeschakelde expert en de te treffen noodvoorziening.
2.13
Op 1 september 2014 heeft Rimo de drie opties uit het bericht van 6 augustus 2014 nader toegelicht. Voorts heeft Rimo bericht dat tijdelijke voorzieningen kunnen worden getroffen nadat [appellanten] akkoord is gegaan met één van de voorstellen.
2.14
Door tussenkomst van de opstalverzekeraar van [appellanten] is door Vidi op 2 oktober 2014 een expertiserapport uitgebracht. Dat rapport bevat een verwijzing naar het rapport van [C] , maar is verder gebaseerd op de eigen bevindingen van Vidi. Het houdt onder meer het volgende in:
Aangebrachte dakbedekking en de dakconstructie
Wij hebben geconstateerd dat er veel beweging in het dak zit wanneer men op het dak loopt. Bij een vrij lichte druk tegen de plafonds in de slaapkamers, is er ook duidelijke beweging zichtbaar in het plafond. Door de beweging in het dak ontstaan barsten in de afgewerkte plafonds van de slaapkamers.
De beweging wordt veroorzaakt doordat de balkconstructie niet voldoet aan de gestelde bouwkundige eisen. Zie ook het rapport van ing. [C] .
Bij wind- en sneeuw belasting kan dit naar onze mening gevaar opleveren voor de bewoners.
Op de balkconstructie zijn houten platen aangebracht, waarop een laag bitumen met leislag is gelijmd.
Er is geen isolatie aangebracht op het dakhout waarop de dakbedekking zou moeten worden aangebracht.
Dit kan naar onze mening in de toekomst problemen gaan opleveren in verband met optredende condensvorming.
De aangebrachte en gelijmde bitumenlaag met leislag is naar onze mening niet geschikt voor een dergelijk plat dak. Ook het volledig verlijmen van deze dakbedekking is zeer ongebruikelijk.
Wij hebben geconstateerd dat de dakbedekking op een aantal plaatsen loslaat van de onderliggende constructie en niet meer waterdicht is.
Aan de randen van het platte dak is geen opstaande rand aanwezig. De dakbedekking is gewoon vlak gelegd waarna een trim is aangebracht die met schroeven is vastgezet. Deze schroeven gaan door de dakbedekking heen en hier zal in de toekomst onherroepelijk lekkage ontstaan, ondanks het feit dat de schroeven zijn afgekit. Wij hebben ook ruimte kunnen waarnemen tussen de trim en de dakbedekking. Hier zal water onder kunnen komen waarna bij bevriezing de trim en de dakbedekking schade kunnen oplopen.
Langs de dakrand behoord een opstaande rand aanwezig te zijn met een 45 graden schuine mastiekschroot, waarover de dakbedekking kan worden aangebracht. Vervolgens moeten er dan vanuit de daktrim randstroken dakbedekking worden aangebracht.
De aangebrachte hemelwaterafvoeren aan weerszijden van het platte dak zijn slecht en
onjuist aangebracht en hebben geen of nagenoeg geen functie.
De zogenaamde plakplaten van deze afvoeren moeten verdiept worden aangelegd.
Deze plakplaten worden normaal gesproken verdiept geplaatst in de minimaal drie centimeter dikke Isolatie die op het dak zou moeten liggen, waarna de dakbedekking kan worden aangebracht.
De plakplaten zijn nu op het dakhout gelegd waarna de dakbedekking is aangebracht.
De plakplaten zijn dus verhoogd aangelegd, waardoor het water van het dak er niet of nauwelijks door kan worden afgevoerd.
Op het dak bleef op een aantal plekken veel water staan. Bij hevige regenval met wind kan het water onder de pannen worden gestuwd, waardoor lekkage kan ontstaan.
Door het ontbreken van een opstaande rand zal bij zeer veel regenval het water mogelijk zo over de rand van de dakkapel lopen hetgeen niet de bedoeling kan- en mag zijn.
De manier waarop de dakbedekking, de trimmen en de afvoeren zijn aangebracht kan naar onze mening worden omschreven als slecht, niet vakkundig en niet volgens de geldende bouwkundige maatstaven.
Ontbreken van constructieplaat
Door het ontbreken van constructie plaat aan de binnenzijde op de constructie van de dakkapel, ontbreekt een voldoende stevige constructie, welke gevaar kan opleveren bij wind of sneeuwbelasting.
Gebruik plaklood in plaats van loodstroken
Bij de aansluiting van de dakkapel op de dakpannen is geen lood aangebracht dat aangeklopt was op de dakpannen. Er was een zogenaamd plaklood aangebracht. Wij hebben de toepassing van dit materiaal op deze wijze nog niet eerder waargenomen.
Het toegepaste materiaal vertoonde bij een van de zijwangen van de dakkapel al scheuren en is naar onze mening niet geschikt voor deze toepassing.
Bevindingen van expert de heer [D]
Wij hebben onze bevindingen op 2 oktober 2014 uitvoerig telefonisch besproken met de heer [D] van CED (AVB expert namens Univé).
Hij deelde onze bevindingen omtrent de slechte kwaliteit van het geleverde werk door de firma RIMO 100 %. Wij mochten hiervan met zijn toestemming melding maken in ons rapport. De bevindingen van de heer [D] heeft hij reeds gerapporteerd aan Univé
(…)
Wat te doen
Wij zijn samen met de heer [D] en de heer [E] en ing. [C] van mening dat er maar een manier is om dit probleem vakkundig op te lossen.
1) Slopen en afvoeren van de gehele bestaande dakkapel.
2) Slopen afwerking en demonteren technische installatie binnenzijde in de slaapkamers.
3) Opnieuw opbouwen van de dakkapel volgens geldende bouwbesluit. Kunststof kozijnen zijn her te gebruiken.
4) Binnenzijde opnieuw afwerken inclusief technische installatie.
Te treffen noodmaatregelen.
Om een veilige situatie te creëren, waarbij men de slaapkamers kan blijven gebruiken gedurende de komende winterperiode, in afwachting van de verdere uitkomsten in de procedure tegen RIMO, adviseren wij om het dak van de dakkapel extra te stutten vanuit de slaapkamers. Aangezien de dakbedekking zeer slecht is van kwaliteit, en niet waterdicht, is het noodzakelijk om een extra laag dakbedekking aan te brengen als noodvoorziening.
De schaderaming van Vidi bedraagt € 25.000,- inclusief BTW.
2.15
Op 9 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [appellanten] Rimo gesommeerd conform het hersteladvies van [C] het herstel binnen twee weken te laten uitvoeren door een, in overleg met [appellanten] aan te wijzen, aannemer.
2.16
Op 10 oktober 2014 heeft CED Nederland B.V. (hierna CED) in opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Rimo, Univé, een expertiserapport uitgebracht.
Rimo is niet verzekerd voor de kosten van herstel van ondeugdelijk werk, maar uitsluitend voor gevolgschade.
In het rapport is de gevolgschade voor de woning van [appellanten] vastgesteld op een bedrag van
€ 5.363,79. In het rapport is onder meer vermeld:
Omschrijving van de toedrachtVerzekerde heeft in opdracht van de tegenpartij een dakkapel op de woning van de
tegenpartij geplaats. Door het onjuist gebruik van materialen alsmede de ondeugdelijke
afwerking is lekkage ontstaan. De dakconstructie is niet goed opgebouwd, de dakbedekking
en het platte dak van de dakkapel laat op meerdere plaatsen los, de zijwanden zijn niet
waterdicht aangesloten en de isolatie is niet op de juiste wijze aangebracht wat
condensvorming zal gaan geven.
Schade-omvang
Voor het herstel van de schade dienen plafonds, wanden en vloeren van meerdere vertrekken op de eerste etage van de woning te worden vervangen. Om herhaling van de lekkage te voorkomen zal ons inziens de gehele dakkapel vervangen moeten worden.
2.17
Op 29 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [appellanten] aan Rimo bericht dat Rimo - door niet te reageren op de sommatie van 9 oktober 2014 - in verzuim is komen te verkeren en dat [appellanten] in plaats van nakoming (vervangende) schadevergoeding vordert, bestaande uit herstelschade, gevolgschade, de kosten van noodmaatregelen en de expertisekosten.

3.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
[appellanten] heeft, na vermeerdering van eis, gevorderd voor recht te verklaren dat Rimo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en voorts dat Rimo wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 36.288,14 aan herstelkosten en gevolgschade te vermeerderen met rente en kosten.
[appellanten] heeft onder verwijzing naar de rapporten van [C] , Vidi en CED aangevoerd dat Rimo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en in verzuim is gekomen.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 september 2016:
- voor recht verklaard dat Rimo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [appellanten] ;
- vastgesteld dat Rimo aansprakelijk is voor de uit het toerekenbaar tekortschieten voortvloeiende schade welke zich in de toekomst, in het bijzonder tijdens het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, mocht openbaren;
- Rimo veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van € 24.085,77 vermeerderd met wettelijke rente over € 22.871,28 vanaf 23 oktober 2015;
- Rimo veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.3
Rimo heeft het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan [appellanten] voldaan.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[appellanten] heeft in het principaal hoger beroep drie grieven opgeworpen. Rimo heeft in het incidenteel hoger beroep zeven grieven geformuleerd.
4.2
[appellanten] vordert in het principaal hoger beroep het vonnis van de kantonrechter van
20 september 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende Rimo alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 36.414,52 met rente en kosten.
4.3
Rimo heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 20 september 2016 en vordert in het incidenteel hoger beroep genoemd vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke vorderingen van [appellanten] alsnog af te wijzen met veroordeling van hen tot terugbetaling van een bedrag van € 24.530,89 althans
een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
4.4
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.5
[appellanten] heeft zich op het standpunt gesteld dat Rimo toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst van aanneming voortvloeiende verplichtingen: al kort na de oplevering traden lekkages op en uit de diverse deskundigenonderzoeken is gebleken dat Rimo het werk op ondeugdelijke wijze heeft uitgevoerd, aldus [appellanten] .
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de voor de stevigheid van de constructie noodzakelijke constructieplaten aan de binnenzijde van de dakkapel niet door Rimo zijn aangebracht. Rimo heeft gesteld dat dit ook niet tot haar opdracht behoorde; zij heeft erop gewezen dat in de opdrachtbevestiging staat: “afwerking binnenkant in overleg (niet inbegrepen)” en dat daaruit volgt dat [appellanten] zelf moest zorgdragen voor het aanbrengen van constructieplaten. [appellanten] heeft dat gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat onder afwerking slechts het aanbrengen van gipsplaten, stuc- en schilderwerk moet worden begrepen.
4.7
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
4.8
Het hof neemt de volgende omstandigheden in aanmerking. [appellanten] is een particulier die Rimo heeft ingeschakeld om een dakkapel op haar woning te maken. De door partijen ondertekende opdrachtbevestiging is opgesteld door Rimo. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij het tot stand komen van de overeenkomst zijn bijgestaan door deskundige raadslieden. Rimo heeft blijkens haar eigen opdrachtbevestiging het werk bestaande uit ‘het maken van een dakkapel op maat volgens de tekening’ aangenomen. Daarbij heeft zij vermeld: ‘afwerking binnenkant in overleg (niet inbegrepen)’. Wat onder afwerking binnenkant moet worden begrepen, is daarbij niet nader omschreven.
Partijen zijn het erover eens dat [appellanten] (in ieder geval) zou zorgdragen voor het aan de binnenkant van de dakkapel aanbrengen van gipsplaten, stucwerk en behang.
4.9
Het hof is met [appellanten] van oordeel dat in de gegeven omstandigheden aan de summiere omschrijving ‘afwerking binnenkant’ de betekenis moet worden gehecht die daaraan die het in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken toekomt: namelijk het afwerken van de binnenkant van de dakkapel in de zin van het aanbrengen van gipsplaten, stucwerk en behang en niet - zoals Rimo bepleit - het verrichten van constructieve werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het realiseren van een deugdelijke dakkapel.
had Rimo immers juist ingeschakeld voor het maken van een dakkapel en een dergelijke opdracht behelst in beginsel het vervaardigen van een constructief deugdelijke dakkapel, tenzij partijen uitdrukkelijk overeenkomen dat de uitvoering van bepaalde constructieve werkzaamheden (zoals het aanbrengen van de noodzakelijke constructieplaten) van de opdracht zijn uitgesloten. Naar het oordeel van het hof volgt dat niet uit het zinnetje: ‘afwerking binnenkant in overleg (niet inbegrepen)’, terwijl Rimo voor het overige geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit het bestaan van een dergelijk afwijkende afspraak zou kunnen blijken. Zij heeft haar stellingen dan ook onvoldoende onderbouwd. Om die reden is voor het leveren van bewijs door Rimo geen plaats.
4.1
Grief II in het incidenteel hoger beroepfaalt.
4.11
Rimo heeft daarnaast het verweer gevoerd dat zij niet in gebreke is gesteld en daardoor nimmer in verzuim is komen te verkeren.
4.12
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Nadat [appellanten] Rimo zelf op 20 mei 2014 had aangeschreven in verband met de gebreken aan de dakkapel, heeft de gemachtigde van [appellanten] Rimo bij brief van 9 juli 2014 gesommeerd om binnen twee weken tot herstel van de gebreken over te gaan. Rimo heeft vervolgens een voorstel gedaan dat verduidelijking behoefde. Bij brief van 29 augustus 2014 heeft Rimo dat voorstel verduidelijkt. Rimo gaf aan bereid te zijn (1) materiaal te leveren en een vergoeding van € 2.700,- voor werkloon te betalen ofwel (2) een totale vergoeding van € 5.275,63 te betalen ofwel (3) materiaal te leveren, de arbeid (laten) verrichten en onkosten te betalen om de klus te klaren. Dit laatste voorstel (3) gold onder het voorbehoud van het maken van nadere afspraken. De gemachtigde van [appellanten] heeft Rimo vervolgens bij brief van 9 oktober 2014 gesommeerd om binnen twee weken herstel conform het hersteladvies van [C] te laten uitvoeren door een in onderling overleg aan te wijzen aannemer. Deze brief voldoet aan de eisen die artikel 6:82 lid 1 BW aan een ingebrekestelling stelt (aanmaning, termijnstelling en aansprakelijkheidsstelling). Rimo heeft niet aan de ingebrekestelling van 9 oktober 2014 voldaan, zodat zij in verzuim is komen te verkeren.
4.13
Grief IV in incidenteel hoger beroepfaalt.
4.14
Rimo, die niet langer betwist dat de door haar geplaatste dakkapel gebreken vertoonde en herstel behoefde, heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat uit de uitgebrachte rapportages blijkt dat de gehele dakkapel moet worden vervangen. Gelet op het rapport van [C] had kunnen worden volstaan met het vervangen van de dakconstructie. Rimo stelt dat zij bereid was herstelwerkzaamheden volgens het rapport van [C] te laten uitvoeren door een derde. De kantonrechter heeft dan ook ten onrechte een bedrag van € 15.764,83 aan herstelkosten toegewezen omdat dat bedrag is gebaseerd op algehele vervanging van de dakkapel, aldus Rimo.
4.15
Het hof overweegt daar het volgende over. Zoals het hof hiervoor in r.o 4.12 heeft vastgesteld heeft Rimo geen gevolg gegeven aan de sommaties van [appellanten] om binnen de gestelde termijn tot herstel van de gebreken over te gaan. Nadat Rimo in verzuim was komen te verkeren, heeft [appellanten] haar vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Na [C] , hebben ook Vidi en CED nog een onderzoek ingesteld naar de staat van de dakkapel. Deze beide deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat de enig mogelijke oplossing volledige vervanging van de dakkapel was. Nu twee van de drie geraadpleegde deskundigen tot dat oordeel kwamen - en Rimo de inhoud van hun rapporten niet met kracht van argumenten heeft bestreden - hoefde [appellanten] naar het oordeel van het hof niet te volstaan met vervanging van de dakconstructie alleen.
4.16
De grieven I en III in het incidenteel hoger beroepfalen.
4.17
Rimo heeft erop gewezen dat in het door de kantonrechter toegewezen bedrag van
€ 15.764,83 incl. btw een bedrag van € 1.305,77 incl. btw is begrepen voor plafonds, terwijl de kosten van vervanging daarvan ook is begrepen in het eveneens toegewezen bedrag van
€ 5.363,79 aan gevolgschade. Uit het rapport van CED blijkt inderdaad dat het bedrag aan gevolgschade onder meer ziet op plafonds, zodat in zoverre sprake is van een dubbeltelling.
Rimo heeft er verder op gewezen dat er in het bedrag van € 15.764,83 een bedrag van
€ 549,47 incl. btw is begrepen voor het leveren en aanbrengen van vensterbanken, terwijl deze op 30 juli 2014 nog niet waren aangebracht. [appellanten] heeft erkend dat de vensterbanken op die datum nog niet aanwezig waren, maar heeft gesteld dat zij de vensterbanken na die datum heeft aangebracht vanuit de gerechtvaardigde gedachte dat de door Rimo aangebrachte dakkapel tot in lengte van jaren zou kunnen blijven zitten.
heeft die stelling niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat [C] zijn rapport op 30 juli 2014 al had uitgebracht, waardoor het voor [appellanten] duidelijk was dat er ingrijpende herstelwerkzaamheden aan de dakkapel moesten worden uitgevoerd, ligt het naar het oordeel van het hof ook niet in de rede dat [appellanten] na die datum – en voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden – nog vensterbanken heeft aangebracht in de dakkapel.
4.18
Grief V in het incidenteel hoger beroepslaagt in zoverre dat de kantonrechter een bedrag van € 1.305,77 + € 549,47 = € 1.855,24 incl. btw teveel heeft toegewezen.
4.19
Rimo heeft verder nog opgemerkt dat er op het punt van het treffen van de noodvoorziening sprake is van een dubbeltelling, nu de kosten daarvan (€ 1.482,66 incl. btw) ook zijn begrepen in het toegewezen bedrag van € 15.764,83. Uit de specificatie van laatstgenoemd bedrag in de begroting van Mulder blijkt inderdaad dat daarin de kosten van tijdelijk stutwerk van de bestaande dakkapel en noodreparatie voor de winter in dat bedrag meegenomen zijn.
4.2
Nu de kantonrechter ten onrechte het bedrag van € 1.482,66 twee maal heeft meegeteld in de schadeberekening slaagt ook
grief VI in het incidenteel hoger beroep.
4.21
[appellanten] heeft geklaagd dat de kantonrechter een bedrag van € 5.363,79 aan gevolgschade van de ondeugdelijke dakkapel heeft toegewezen. Volgens [appellanten] had dat € 1.082,84 meer, derhalve € 6.457,84 moeten zijn. [appellanten] heeft de door haar gevorderde gevolgschade gespecificeerd in de memorie van grieven (posten a t/m f in nummer 48 e.v.).
Rimo heeft de posten a en c (stucwerk en verf) betwist: zij heeft gesteld dat [appellanten] nog geen stucwerk en verf in de dakkapel had aangebracht voordat deze werd gesloopt. Uit de door [appellanten] bij akte in principaal appel tevens memorie van antwoord in incidenteel appel overgelegde foto’s en de daarop ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep gegeven toelichting, is het hof echter genoegzaam gebleken dat [appellanten] de slaapkamers had afgewerkt met stucwerk, behang en verf. Alleen de badkamer was nog niet afgewerkt. Doordat de hele dakkapel is gesloopt en vervangen, moest [appellanten] opnieuw kosten aan stucwerk en verf maken. Het hof acht deze posten dan ook toewijsbaar.
Rimo heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de kantonrechter de posten e en f (aanleggen leidingen afzuigkap en materiaal rioleringen werk elektra) terecht heeft afgewezen. Het hof is evenwel van oordeel dat uit de bij memorie van antwoord overgelegde foto’s genoegzaam blijkt dat zich leidingen achter het knieschot van de dakkapel bevonden en acht het aannemelijk dat deze met het slopen van de dakkapel verwijderd zijn en vervolgens opnieuw moesten worden aangebracht. Ook deze posten komen voor toewijzing in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de posten b en d (tapijt en materialen) waartegen Rimo ook geen bezwaar gemaakt.
4.22
Grief I in het principaal hoger beroepslaagt.
4.23
[appellanten] heeft verder aangevoerd dat Rimo, bij het plaatsen van de dakkapel aan de achterzijde van de woning, de sporenkap aan de voorzijde van de woning onvoldoende heeft ondersteund waardoor er een “kuil” in het dakvlak is ontstaan.
4.24
Rimo heeft gemotiveerd betwist dat deze kuil is ontstaan als gevolg van de wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd. Zij heeft aangevoerd dat het zadeldak ruim 30 jaar oud is en niet voorzien is van constructieplaten en dat de kuil al aanwezig was voordat zij met haar werkzaamheden begon.
Anders dan [appellanten] meent, is dit geen bevrijdend verweer van Rimo maar een zogenoemd grondslag verweer. Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat de kuil in het dakvlak is veroorzaakt door Rimo, op [appellanten] rust.
4.25
[appellanten] heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van de heer [E] hierna: [E] ) van Bouwbedrijf Mulder van 9 juli 2015, waarin hij onder meer schrijft:
“Naar mijn inziens is de “kuil” in het dak ontstaan doordat de dakkapel die voor 2 jaar geleden is geplaatst aan de achterzijde. De sporenkap aan de wegzijde is onvoldoende of niet ondersteunt tijdens het wegzagen van de sporen aan de achterzijde gedurende de werkzaamheden.”Hoe [E] tot dat oordeel is gekomen, blijkt uit deze e-mail niet: gesteld noch gebleken is dat [E] eigen wetenschap heeft over de wijze waarop Rimo de werkzaamheden indertijd heeft uitgevoerd. Rimo heeft betoogd dat het dak indertijd zou zijn ingestort als zij het dakvlak onvoldoende zou hebben ondersteund.
[appellanten] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat de kuil in het dak in causaal verband staat met de wijze waarop Rimo de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het bewijsaanbod dat [appellanten] heeft gedaan – inhoudende dat de kuil niet aanwezig was voordat Rimo met haar werkzaamheden begon – is niet toereikend, omdat zelfs als dat zou komen vast te staan, daarmee de oorzaak van het ontstaan van de kuil nog niet is gegeven. [appellanten] heeft daarvoor te weinig aangevoerd. Het had, gelet op het verweer van Rimo, op de weg van [appellanten] gelegen om bijvoorbeeld aan de hand van een rapport van een bouwkundige uiteen te zetten wat de gevolgen van de volgens [appellanten] door Rimo toegepaste werkwijze zijn voor de constructie van het dak en dat het ontstaan van een kuil in het dak door die werkwijze kan worden verklaard. [appellanten] heeft dat achterwege gelaten.
4.26
Grief II in het principaal hoger beroepfaalt.
4.27
[appellanten] heeft ten slotte een bedrag van € 6.610,- aan schadevergoeding gevorderd in verband met herstelwerkzaamheden aan de voorzijde van het dak van de woning.
heeft daartoe aangevoerd – en ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep aan de hand van een model toegelicht – dat ten gevolge van de lekkage van het platte dak van de dakkapel aan de achterzijde van de woning zich water heeft verspreid naar de voorzijde van het dak. Doordat het afschot van het platte dak van de dakkapel onvoldoende was, bleef er water op het dak staan dat vervolgens door de wind onder de dakpannen werd opgestuwd en zich vervolgens over de nok van het dak een weg baande naar de andere zijde van het dak, met als gevolg dat isolatie en balken aan de voorzijde van het dak zijn aangetast, aldus [appellanten] .
4.28
Rimo heeft de door [appellanten] geschetste gang van zaken gemotiveerd betwist. Zij heeft gesteld dat de enige wijze waarop water zich van de ene zijde van het dak naar de andere zijde zou kunnen verplaatsen via de horizontale balken zou zijn, maar uit foto 9 bij memorie van grieven blijkt dat die balken droog zijn. Rimo geeft, onder verwijzing naar productie 5 bij memorie van antwoord, aan dat de aanwezige folie uitgedroogd was en dat er als gevolg daarvan mogelijk condensvorming in het isolatiemateriaal en onder het schuine dak is ontstaan.
4.29
Het hof is van oordeel dat [appellanten] de stelling dat de vochtplekken aan de voorzijde van het dak een gevolg zijn van de lekkage van het platte dak van de dakkapel aan de achterzijde onvoldoende heeft onderbouwd. Het dak van de dakkapel bevond zich lager dan de nok van het dak en water heeft de eigenschap naar beneden te lopen en niet omhoog. Het hof acht niet aannemelijk dat het water op het platte dak zozeer door de wind zou zijn opgestuwd dat dit over de nok van het dak naar de andere zijde van het dak is gelopen. Rimo heeft er verder terecht op gewezen dat de horizontale balken die de ene zijde van het dak met de andere zijde verbinden, droog waren zodat het water zich ook niet langs die weg kan hebben verspreid. Hoewel [appellanten] heeft aangekondigd ter zake een verklaring van [E] in het geding te brengen, is een dergelijke verklaring niet in het geding gebracht.
4.3
Grief III in het principaal appelfaalt dan ook.
4.31
Het (gedeeltelijk) slagen van de grieven V en VI in het incidenteel hoger beroep en het falen van de grieven II en III in het principaal hoger beroep brengt mee dat ook
grief VII in het incidenteel appelgedeeltelijk slaagt, namelijk voor zover het de hoogte van de toewijsbare hoofdsom betreft. Rimo heeft ook gegriefd tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, maar nu zij daarvoor geen zelfstandige argumenten voor heeft aangedragen, verwerpt het hof de grief in zoverre.
Slotsom
4.32
Het (gedeeltelijk) slagen van de grieven V, VI en VII in het incidenteel hoger beroep en grief I in het principaal hoger beroep leidt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter
20 september 2016 zal worden vernietigd voor zover daarbij een bedrag van € 24.085,77
(€ 22.871,28 aan hoofdsom en € 1.214,49 aan buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2015 over € 22.871,28 is toegewezen.
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, Rimo veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21.830,71 vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 20.616,22
(€ 22.871,28 - € 1.855,24 - € 1.482,66 + € 1.082,84) vanaf 23 oktober 2015 tot de dag der
algehele voldoening. Voor het overige zal het vonnis van de kantonrechter worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellanten] veroordelen tot terugbetaling aan Rimo van het bedrag dat Rimo ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter meer aan [appellanten] heeft voldaan, dan zij op grond van dit arrest aan [appellanten] verschuldigd is.
Het hof ziet in de omstandigheid dat beide partijen voor een deel in het gelijk zijn gesteld aanleiding de kosten van de procedure in hoger beroep te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van kantonrechter te Groningen van 20 september 2016 voor zover Rimo daarin is veroordeeld om tegen kwijting aan [appellanten] te betalen € 24.085,77 vermeerderd met de wettelijke rente over € 22.871,28 vanaf 23 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Rimo om tegen kwijting aan [appellanten] te betalen € 21.830,71 vermeerderd met de wettelijke rente over € 20.616,22 vanaf 23 oktober 2015 tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellanten] tot betaling aan Rimo van hetgeen Rimo ter uitvoering van genoemd vonnis meer aan [appellanten] heeft voldaan dan Rimo op grond van dit arrest aan [appellanten] verschuldigd is;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. H. de Hek en mr. K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 april 2019.