ECLI:NL:GHARL:2019:3104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
18/00842 t/m 18/00847
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen omzetbelasting door psycholoog

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende, een zelfstandig psycholoog, tegen de voldoening van omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014. De inspecteur had de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende echter gegrond verklaard en de inspecteur gelast om teruggaaf van de omzetbelasting te verlenen.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende te laat bezwaar heeft gemaakt en dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om binnen zes weken bezwaar te maken tegen iedere voldoening van omzetbelasting. Belanghebbende stelde dat de inspecteur hem niet had geïnformeerd over deze mogelijkheid, waardoor het misverstand voor rekening van de inspecteur zou moeten komen. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende, als ondernemer, redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van deze verplichting. De inspecteur had belanghebbende in een eerdere brief al geïnformeerd over de wijze van bezwaar maken.

Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00842 tot en met 18/00847
uitspraakdatum: 9 april 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2018, nummers AWB 17/5743, 17/5744, 17/5745, 17/5747, 17/5749 en 17/5750, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2013 en 2014 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de voldoening voor de tijdvakken met ingang van het tweede kwartaal van 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de bezwaren ontvankelijk verklaard en bepaald dat aan belanghebbende teruggaaf moet worden verleend van de op aangifte betaalde omzetbelasting. Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is werkzaam als zelfstandig psycholoog en is lid van de Vereniging voor [A] en het Nederlands [B] . Voorts is belanghebbende lid van de Adviesgroep [C] . Belanghebbende is geregistreerd bij de Stichting Register Beroepsbeoefenaren complementaire zorg.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2013 zijn de diensten van beoefenaren van een niet in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geregeld (para)medisch beroep (zoals psycholoog) van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet op de omzetbelasting 1968 uitgezonderd. Belanghebbende heeft met ingang van het eerste kwartaal van 2013 omzetbelasting op aangifte voldaan.
2.3.
Belanghebbende heeft op 23 mei 2013 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Tot 1 januari van dit jaar had ik vrijstelling voor het betalen van omzetbelasting. Als gevolg van veranderde wetgeving ben ik vanaf 1 januari van dit jaar wel verplicht omzetbelasting af te dragen. Hierbij verzoek ik u mij de daarvoor benodigde formulieren toe te sturen. Volgens de belastingtelefoon moest ik daartoe het bijgaande aanvraagformulier
Opgaaf Startende onderneminginvullen.
Tegelijkertijd maak ik hierbij bezwaar tegen het betalen van omzetbelasting. Dit bezwaar is gericht tegen de verschuldigdheid van omzetbelasting over mijn werkzaamheden bestaande uit het verlenen van individuele transpersoonlijke psychotherapie, waarvoor naar mijn mening, op grond van Europese jurisprudentie een btw-vrijstelling geldt.
De reden voor mijn bezwaar is gelegen in het feit dat de maatregel om mij btw-plichtig te stellen mogelijk strijdig is met de Europese regelgeving en jurisprudentie. Ter zake zal een (proef) procedure worden gevoerd, waarbij ik mij aansluit en de uitkomst daarvan ook op mij van toepassing is. Graag verzoek ik u dan ook vrijstelling, resp. teruggaaf van de over mijn werkzaamheden af te dragen omzetbelasting. Mocht u niet op mijn verzoek tot vrijstelling willen ingaan dan verzoek ik u dit bezwaar aan te houden totdat er in hoogste instantie in genoemde (proef) procedure is beslist.”
2.4.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2015, nr. 13/02667, ECLI:NL:HR:2015:744 vloeit voort dat de vrijstelling wel van toepassing is op de diensten van belanghebbende.
2.5.
Op 15 april 2015 heeft de Inspecteur een ontvangstbevestiging aan belanghebbende verstuurd waarin is vermeld dat het bezwaarschrift tegen de voldoening van omzetbelasting “met tijdvakcode 3501 over het tijdvak jaar 2013” is ontvangen.
2.6.
Bij brief van 10 april 2017 heeft de Inspecteur een toelichting gegeven op de behandeling van ontvankelijke en van niet-ontvankelijke bezwaren. Opgemerkt wordt dat in de bij de brief gevoegde bijlage (het sjabloon) een overzicht is gegeven van de tijdvakken waarvoor bezwaar is gemaakt en of dat bezwaar ontvankelijk is, hetgeen het geval is als het is ingediend binnen zes weken na de betaling op aangifte. Als bijlage bij de brief is een overzicht gegeven van de tijdvakken waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. In dit overzicht is alleen het eerste kwartaal van 2013 vermeld.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 16 juli 2017 bezwaar aangetekend tegen de voldoeningen voor alle tijdvakken met ingang van het eerste kwartaal 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2016.

3.Geschil

In geschil is of de bezwaren tegen de voldoeningen na het eerste kwartaal van 2013 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat zij te laat zijn ingediend. Specifiek is in geschil of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Niet is in geschil dat indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is, de op aangifte betaalde bedragen aan belanghebbende dienen te worden teruggegeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende te laat bezwaar heeft gemaakt omdat hij heeft miskend dat niet in het algemeen bezwaar kan worden gemaakt tegen de verplichting om omzetbelasting te voldoen. De Inspecteur wist niet dat dit misverstand bij belanghebbende was ontstaan en kon dit ook niet weten. Het geschil draait om de vraag voor wiens rekening en risico dit komt.
4.2.
Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht is sprake wanneer de belastingplichtige binnen de bezwaartermijn van zes weken geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet toe te rekenen zijn (overmacht) of door omstandigheden die de Inspecteur zijn toe te rekenen.
4.3.
Belanghebbende voert aan dat hij niet wist dat tegen iedere voldoening apart en binnen zes weken bezwaar moest worden gemaakt. De Inspecteur had hem niet op deze mogelijkheid gewezen, zodat het misverstand voor rekening en risico van de Inspecteur dient te komen, aldus belanghebbende.
4.4.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een belastingplichtige zich op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan beroepen indien een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, zoals bij voldoening op aangifte. Dit beroep faalt indien op grond van de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belastingplichtige wist dat hij binnen zes weken bezwaar moest maken tegen iedere voldoening (HR 5 december 2014, nr. 13/05801, ECLI:NL:HR:2014:3510). In hetzelfde arrest heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat van een ondernemer die bedrijfsmatig handelt en in dit verband regelmatig belasting (in dat geval belasting van personenauto’s en motorrijwielen) op aangifte voldoet, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij op de hoogte is van de mogelijkheid tegen iedere voldoening bezwaar te maken en van de daarvoor geldende termijn. Nog daargelaten of belanghebbende als een dergelijke ondernemer (en wel voor de omzetbelasting) kan worden aangemerkt, leidt het Hof uit de onder 2.6. genoemde brief van 10 april 2017 af dat belanghebbende na ontvangst daarvan redelijkerwijs op de hoogte was van de wijze waarop bezwaar moet worden gemaakt.
4.5.
Omdat de wettelijke bezwaartermijnen bij ontvangst van de brief van 10 april 2017 al waren verstreken, diende belanghebbende zo spoedig als redelijkerwijs kon worden gevraagd alsnog bezwaar te maken (HR 22 maart 2002, nr. 36933, ECLI:NL:HR:2002:AE0462). Door pas op 16 juli 2017 bezwaar te maken, heeft belanghebbende dat niet gedaan. Onder deze omstandigheden komt het Hof tot het oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De gevolgen van het niet maken van bezwaar tegen iedere voldoening van omzetbelasting komen voor rekening van belanghebbende.
4.6.
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende terecht niet ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 9 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 april 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.