In deze zaak heeft [Appellant] een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en om de belastingdienst te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft dit verzoek op 28 februari 2019 afgewezen, waarna [Appellant] in hoger beroep is gegaan. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 8 april 2019 uitspraak gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de belastingdienst de enige schuldeiser is en dat er een fors financieel belang voor de belastingdienst op het spel staat. Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank bevestigd, omdat [Appellant] niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van haar belastingschulden en onvoldoende heeft aangetoond dat haar aanbod het maximaal haalbare is. Het hof heeft ook overwogen dat de belastingdienst in redelijkheid tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de omvang van de vordering en het feit dat de belastingdienst 100% van de schuldenlast vertegenwoordigt. Het hof concludeert dat de belangen van de belastingdienst zwaarder wegen dan die van [Appellant], en dat het verzoek om een dwangakkoord niet toewijsbaar is. Het hoger beroep faalt en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.