ECLI:NL:GHARL:2019:2895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
18/00329
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de samenstelling van onroerende zaken onder de Wet WOZ met betrekking tot een woning en een schuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een woning en een schuur als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van zowel de woning als de schuur, had bezwaar gemaakt tegen de waardering van de onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de woning en de schuur als twee zelfstandige objecten aangemerkt, wat door de rechtbank Gelderland werd bevestigd. De belanghebbende stelde dat de zonnepanelen op de schuur voor een groot deel in de elektriciteitsbehoefte van de woning voorzien, en dat de twee objecten samen een eenheid vormen voor zijn gebruik.

Het Hof oordeelde echter dat de woning en de schuur niet als één onroerende zaak kunnen worden aangemerkt. De afstand van meer dan 400 meter tussen de twee objecten, de verschillende bestemmingen (woonbestemming voor de woning en agrarische bestemming voor de schuur), en het feit dat de zonnepanelen geen directe verbinding tussen de twee objecten creëren, waren belangrijke factoren in deze beslissing. Het Hof concludeerde dat de relatie tussen de woning en de schuur meer rekenkundig van aard was en dat er geen sprake was van een samenhangend geheel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00329
uitspraakdatum: 2 april 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2018, nummer AWB 17/5703, ECLI:NL:RBGEL:2018:1310, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) beschikkingen genomen ter zake van de onroerende zaken [a-straat] 30 (hierna: de woning) en [a-straat] 19a (hierna: de schuur) te [Z] , waarbij de waarde voor het jaar 2017 is vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning en de schuur. De woning heeft een inhoud van 438 m3, een vrijstaande berging en een grondoppervlakte van 3.910 m2. De schuur heeft een oppervlakte van 90 m2, een vrijstaande garage en een grondoppervlakte van 4.140 m2. De woning en de schuur zijn hemelsbreed gemeten iets meer dan 400 meter van elkaar gelegen en bevinden zich aan verschillende zijden van de [a-straat] . Tussen de woning en de schuur bevinden zich andere objecten.
2.2.
De woning en de schuur zijn aangesloten op het elektriciteitsnet van [A] (de netbeheerder) en beschikken ieder over een eigen elektriciteitsmeter.
2.3.
Ten behoeve van de woning heeft belanghebbende het dak van de schuur in 2012 voorzien van zonnepanelen met een vermogen van in totaal 5.850 Wp en een begrote jaarproductie van ongeveer 4.380 kwh. De schuur heeft een verbruik van minder dan 1.000 kwh per jaar. Het meerdere wordt geleverd aan het elektriciteitsnet. Belanghebbende beschikt niet over een eigen elektriciteitskabel tussen de schuur en de woning voor het transport van de opgewekte zonne-energie.
2.4.
In 2013 kende [B] (de toenmalige energieleverancier van belanghebbende) een regeling voor de levering aan het elektriciteitsnet bij kleinschalige productie van zonne-energie. Die per 2014 weer vervallen regeling hield in dat voor de afname en de levering van energie hetzelfde tarief (inclusief energiebelasting) werd gehanteerd, waardoor een voordeel werd gerealiseerd op de in totaal verschuldigde energiebelasting.
2.5.
Belanghebbende heeft van de Belastingdienst het advies gekregen de woning en de schuur als één WOZ-object te laten aanmerken, zodat per saldo geen energiebelasting is verschuldigd over het verbruik van de door belanghebbende opgewekte zonne-energie.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft de woning en de schuur aangemerkt als twee zelfstandige objecten voor de Wet WOZ en de waarde ervan bij afzonderlijke beschikkingen vastgesteld. Hierbij is de heffingsambtenaar uitgegaan van een woonbestemming voor de woning en een agrarische bestemming voor de schuur.
2.7.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het standpunt verworpen dat de woning en de schuur een samenstel vormen die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren (artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ).
2.8.
Ook naar het oordeel van de Rechtbank is - naar de omstandigheden beoordeeld - geen sprake van een samenstel als hiervoor bedoeld, met name vanwege de grote afstand tussen de woning en de schuur. De enkele omstandigheid dat de zonnepanelen op het dak van de schuur elektriciteit ten behoeve van de woning opwekken, is volgens de Rechtbank niet voldoende om tot een samenstel te komen. Temeer omdat de opgewekte zonne-energie die niet nodig is voor de schuur wordt geleverd aan het elektriciteitsnet. De band tussen de schuur en woning is in zoverre slechts financieel van aard. Voor het overige bestaat er geen verschil met andere woningen die stroom van het net geleverd krijgen. De woning en de schuur behoren daardoor niet bij elkaar, aldus nog steeds de Rechtbank.

3.Geschil

In geschil is of de woning en de schuur een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ en zodoende voor de Wet WOZ als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor de toepassing van de Wet WOZ wordt op grond van het bepaalde in artikel 16, onderdeel d, van die wet als één onroerende zaak aangemerkt een samenstel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Daartoe kunnen ook omstandigheden behoren die voor derden niet waarneembaar zijn (vgl. HR 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3060 en HR 13 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:1328).
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de woning en de schuur als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt. Zakelijk weergegeven voert hij daartoe aan dat de zonnepanelen op het dak van de schuur (voor een belangrijk deel) voorzien in de elektriciteitsbehoefte van de woning. De zonnepanelen op het dak van de schuur produceren veel meer zonne-energie dan nodig is voor de schuur. Het overschot is volgens belanghebbende bedoeld voor de energiebehoefte van de woning. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de percelen met de woning en de schuur voor hem één eenheid vormen, omdat zij worden gebruikt voor het hobbymatig houden van schapen en de instandhouding van cultuurhistorisch erfgoed (tractoren uit de opkomstperiode van de landbouwmechanisatie). Daarbij heeft belanghebbende erop gewezen dat de schuur de functie heeft overgenomen van een gesloopte oude schuur op het perceel van de woning, waardoor een nieuwe samenhang tussen de woning en de schuur is gecreëerd.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof vormen de woning en de schuur geen samenstel als hiervoor bedoeld en worden zij niet op grond daarvan als één onroerende zaak aangemerkt. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de woning en schuur meer dan 400 meter van elkaar zijn gelegen aan weerszijden van dezelfde weg. Daartussen zijn meerdere gebouwde en ongebouwde eigendommen van derden gelegen. De woning heeft een woonbestemming en de schuur een agrarische bestemming. Ook de uiterlijke kenmerken verschillen. De woning en de schuur staan niet rechtstreeks met elkaar in verbinding. De met de zonnepanelen opgewekte zonne-energie die niet voor de schuur zelf wordt gebruikt, wordt geleverd aan het elektriciteitsnet van [A] . Niet kan worden gezegd dat de elektriciteit die bij de woning van het elektriciteitsnet wordt afgenomen dezelfde is als de bij de schuur aan het elektriciteitsnet geleverde zonne-energie. Het verband tussen de overproductie aan zonne-energie bij de schuur en de elektriciteitsbehoefte bij de woning is meer rekenkundig van aard. De woning is niet van de schuur afhankelijk om in de elektriciteitsbehoefte te voorzien. Dat de percelen waarop de woning en de schuur zijn gelegen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt (hobbymatig houden van schapen en de instandhouding van cultuurhistorisch erfgoed) en dat de schuur na sloop van een oude schuur wordt gebruikt ten behoeve van de woning (opslag en stalling), wil niet zeggen dat de schuur ten opzichte van de woning een zodanige functie vervult dat beide een samenhangend geheel vormen. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, behoren de woning en de schuur niet bij elkaar.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 2 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 april 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.