Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Hierbij wil ik bij ons de stand van zaken toelichten. We hebben nu gezamenlijk met de eerste groep van SD[hof: Smit Draad]
, 14 mensen gezien. Op 1 na hebben ze allemaal werkgerelateerde gezondheidsproblemen. Belangrijkste problemen, luchtwegen (tot zeer ernstig), CNS, bewegingsapparaat en vermoeidheidsklachten.
er dient direct een onderzoek te starten naar mogelijk vervangende stoffen, die minder of niet gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Waar niet volledig gesloten bakken staan met oplosmiddelhoudende vloeistoffen, dienen deze door goed sluitende bakken vervangen te worden. Deze gesloten bakken dienen aan een gesloten systeem te worden gekoppeld voor vullen en legen, zodat dit niet meer handmatig hoeft te gebeuren met emmertjes.
Waar mensen in aanraking kunnen komen met uitdampende gevaarlijke stoffen in de productie zoals bijvoorbeeld:
In de laktoren moet de natuurlijke ventilatie vervangen worden door mechanische ventilatie zodat er geen rook of residuen vrij in de hal kunnen komen.
Ten aanzien van de fysieke belasting dient in ieder geval het wisselen en verplaatsen van de kabelhaspels aan de machines zo veel als mogelijk gemechaniseerd te worden.
Het afsluiten en omkapselen van het systeem moet maximaal worden gerealiseerd zodat er geen risico van vrijkomende dampen meer bestaat.
Er moet een adequate oplossing gevonden worden voor de blootstelling aan koperstof, o.a. op de afdeling blanke draad en waar dit verder van toepassing is.
blanke draad. Het plan van aanpak meldt dat de afdeling soms onder de rook staat waardoor de machinevoerder last heeft van pijnlijke ogen en benauwdheid. Op de soldeer-/laswerkplekken vindt blootstelling plaats aan lasrook. Ook deze blootstelling is nog niet beoordeeld.
“enkele overige onderwerpen, in het bijzonder enkele waarschuwingen, uit de Inspectiebrief”. Over de aanwezige (gevaarlijke) stoffen heeft zij in § 2.2 van die brief geschreven:
dat deksels op de afbijtbaden waren aangebracht die voldeden aan de gestelde eis. Verder zag de arbeidsinspecteur dat de leidingen ten behoeve van de afvoer waren aangebracht. Zij was aanwezig bij het legen en opnieuw vullen van de afbijtbaden. De arbeidsinspecteur constateerde dat voor het vullen van de baden jerrycans in gebruik waren genomen. Ten slotte heeft zij met betrekking tot het vervangen van de afbijtbaden de registratie ingezien. Op grond van het voorgaande concludeerde de arbeidsinspecteur dat Draad (…) aan de in de beschikking opgelegde last onder dwangsom voldeed. (…)”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven I tot en met IIIkomt FNV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door FNV gevorderde verklaring voor recht te algemeen is geformuleerd omdat deze niet in tijd is beperkt en de ‘gevaarlijke omstandigheden’ niet nader zijn uitgewerkt door FNV. Ook komt zij op tegen de conclusie van de kantonrechter dat de gevorderde verklaring voor recht niet strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen als bedoeld in artikel 3:305a BW.
grief IVkomt FNV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat dit deel van haar vordering te onduidelijk is geformuleerd en eerst ter comparitie tot klaarheid is gekomen. FNV verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat deze vordering rechtstreeks voortvloeit uit afspraken die tussen partijen zijn gemaakt naar punt drie van haar brief van 23 juli 2015 aan Smit Draad (zie 3.10) en het als productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde plan van aanpak, pagina’s drie, derde punt, zeven en veertien. Volgens FNV wordt niet alleen aangegeven op welke termijn de puntafzuiging zal worden geplaatst, maar ook waar, namelijk boven de lasplaatsen, bij lakbakken en op andere plaatsen in de lakafdeling waar nodig. Na het treffen van maatregelen door Smit Draad gaat het thans alleen nog om het aanbrengen van puntafzuiging bij de lakbakken onder de afstrijkers in iedere productielijn, aldus nog steeds FNV.
“puntafzuiging bij de bakken met gevaarlijke stoffen en bij werkzaamheden als lassen en solderen, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis”. Omdat Smit Draad na uitbrengen van de dagvaarding in het aanbrengen van puntafzuiging heeft voorzien heeft FNV vervolgens ter comparitie van partijen in eerste aanleg haar vordering op dit punt herzien aldus dat zij op straffe van een dwangsom de navolgende maatregel vorderde:
“aanbrengen van puntafzuiging bij de afstrijkers in de machines op de lakafdeling, gereed binnen 14 dagen na datum vonnis”.
“het aanbrengen van puntafzuiging bij de lakbakken onder de afstrijkers in iedere productielijn, gereed binnen zeven dagen na datum arrest”. Gelet op deze wijziging van eis, waarop het hof moet beslissen, heeft FNV geen belang meer bij haar grief IV, voor zover deze opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat dit deel van haar vordering te onduidelijk is geformuleerd en eerst ter comparitie tot klaarheid is gekomen. Grief IV faalt dan ook.
grief Vkomt FNV op tegen dit oordeel in rov 3.7 (c) van het vonnis van 29 juli 2016. Hoewel uit de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde veiligheidsbladen, waarop de kantonrechter zijn oordeel heeft gebaseerd, niet blijkt dat de lakken Deatherm oftewel SLT en Deamelt (ook wel Kleeflak genoemd) kankerverwekkend zijn, zijn dit niet de enige lakstoffen die door Smit Draad in het productieproces worden gebruikt, aldus FNV. Volgens haar blijkt uit het door Smit Draad als productie 16 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak overgelegde rapport van Protect, in het bijzonder bijlage 5 van deze productie, dat er met negen verschillende soorten lak wordt gewerkt, te weten: SLN, SLT (Deatherm), SLW, Keeflak (Deamelt), Haftlak, Ecoatex, MEK, NMP en K13, en er daarmee blootstelling is aan CMR (carcinogeen, mutageen en reprotoxisch) stoffen. En ook ECEMed (productie 7a bij dagvaarding in eerste aanleg, pagina’s 14-24) komt tot de conclusie dat er bij Smit Draad wordt gewerkt met CMR stoffen en waarschuwt voornamelijk voor de stof K13 die moet worden aangemerkt als mogelijk kankerverwekkend en de stof N-methyl-2-purrolidone (NMP), die is opgenomen in de Zeer Zorgwekkende Stoffenlijst van de EG Verordening nr. 1907/2006, aldus FNV. Zij stelt dat zij dan ook voldoende heeft onderbouwd dat de stoffen dermate gevaarlijk zijn dat puntafzuiging noodzakelijk is. Voorts is volgens FNV Smit Draad als werkgever op grond van afdeling 2 van het Arbobesluit verplicht blootstelling aan CMR stoffen zoveel als mogelijk bij de bron te voorkomen of beperken.
“Kan kanker veroorzaken”.
grief VIkomt FNV op tegen het oordeel over en de afwijzing van haar vordering tot het installeren van mechanische ventilatie in de laktoren. De kantonrechter heeft daarover overwogen dat FNV niet voldoende heeft onderbouwd dat de klaarblijkelijk door haar bedoelde maatregelen de werkomstandigheden (veiligheid) van de werknemer vergroot of dat Smit Draad daar op grond van de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:658 BW toe is gehouden.
grief 2van Smit Draad, die betrekking heeft op de in eerste aanleg uitgesproken compensatie van proceskosten, naar het hof begrijpt zowel in het incident als in de hoofdzaak, slaagt. Op grond van het bepaalde in artikel 237 Rv wordt de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld veroordeeld in de kosten. In het geval van een familie/bloedverwantenband tussen partijen of in het geval partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld mogen de kosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd. Nu FNV volledig in het ongelijk wordt gesteld, dient zij op de voet van dit artikel te worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Daaraan doet niet af dat, zoals door FNV betoogd en door Smit Draad betwist, het uitbrengen van de dagvaarding ertoe heeft geleid dat het uitvoeren van het plan van aanpak (zie 3.10 en 3.11) weer op gang kwam en Smit Draad lopende de procedure een aantal maatregelen zoals door FNV in de procedure gevorderd, heeft genomen. Volgens FNV rechtvaardigt dit resultaat ten behoeve van de werknemers het oordeel van de kantonrechter over de kostenveroordeling, maar naar het oordeel van het hof kan hiervoor geen grondslag worden gevonden in artikel 237 Rv.