Belanghebbende is in 1979 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [D] (hierna: de echtgenoot). De huwelijkse voorwaarden behelzen uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap en de instelling van een wettelijk deelgenootschap als bedoeld in het destijds geldende artikel 1:132 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en wel als volgt:
“Artikel 1.
Tussen de echtgenoten wordt elke huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten.
(…)
Artikel 5.
Tussen de echtgenoten geldt overigens een deelgenootschap van welker aard en inhoud zal blijken uit de hierna volgende artikelen.
Artikel 6.
1. Na de ontbinding van het huwelijk, zomede bij scheiding van tafel en bed en indien de echtgenoten tijdens huwelijk van huwelijksgoederenregiem mochten veranderen, komt aan ieder van de echtgenoten (of aan zijn of haar rechtverkrijgenden) toe:
a. hetgeen ieder ten huwelijk aanbracht, zowel actief als passief;
b. hetgeen ieder tijdens huwelijk door vererving, making (…) schenking of op andere wijze om niet verkregen heeft;
schulden in een erfenis begrepen, schulden of lasten aan andere makingen of schenkingen verbonden, blijven eveneens privé;
c. hetgeen door wederbelegging, zowel aan actief als passief in de plaats is gekomen van de bestanddelen onder a en b vallende, daaronder begrepen een eventuele vordering op de andere echtgenoot of een schuld aan die echtgenoot indien staande huwelijk vermogensverschuiving van bestanddelen als onder a en b bedoeld tussen de echtelieden heeft plaatsgehad.
2. De na toepassing van het in de vorige alinea bepaalde overblijvende activa en passiva komen aan de echtgenoten tezamen toe.
Uit de desbetreffende activa moeten de desbetreffende passiva worden betaald, terwijl hetgeen er dan nog overblijft moet worden verdeeld als ware het eigendom van de beide echtgenoten, ieder voor de helft.”