ECLI:NL:GHARL:2019:11206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.231.680/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder aansprakelijkheidsverzekering na steekincident tussen minderjarigen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een aansprakelijkheidsverzekeraar na een steekincident tussen twee 13-jarige jongens. Op 10 maart 2012 heeft de zoon van de derde partij, met een vlindermes, de andere jongen neergestoken, wat leidde tot ernstig lichamelijk en geestelijk letsel. De aansprakelijkheidsverzekeraar, Univé, beroept zich op de wapenclausule in de verzekeringsovereenkomst en stelt dat er geen dekking is voor de schade. Het hof oordeelt echter dat de schade als gevolg van het steekincident wel degelijk is gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekering. Het hof overweegt dat de wapenclausule niet categorisch van toepassing is, omdat het bezit of gebruik van een wapen door een kind van 13 jaar niet automatisch aan de ouders kan worden toegerekend. De ouders kunnen niet worden verweten dat hun kind een wapen heeft gebruikt, en de verzekering biedt bescherming aan zowel de dader als het slachtoffer. Het hof concludeert dat de wapenclausule in dit geval niet van toepassing is, gezien de bijzondere omstandigheden, waaronder de leeftijd van de dader en de gevolgen van het incident voor het slachtoffer. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en bevestigt dat Univé aansprakelijk is voor de schade, met een maximum van € 2.500.000,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.680/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/114097)
arrest van 24 december 2019
in de zaak van
N.V. Univé Schade,
gevestigd te Assen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. P.M. Leerink, kantoorhoudend te Deventer,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te Duitsland,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A. Kolder, kantoorhoudend te Groningen,
en

3.[B] ,

4. [C] ,
beiden wonende te [D] ,
als derde partij in het geding opgeroepen naar aanleiding van het tussenvonnis van 25 januari 2017 van de rechtbank Noord-Nederland,
hierna gezamenlijk te noemen:
[de derde partij] c.s.,
advocaat: mr. M.J. de Vries, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Bij tussenarrest van 7 mei 2019 is een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 11 oktober 2019. Op die zitting hebben Univé en [geïntimeerden] c.s. door hen vooraf toegezonden producties (respectievelijk een brief van 20 september 2019 en productie 12) in het geding gebracht. Van de comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt. De zaak is verwezen voor arrest.
1.2.
Bij brieven van respectievelijk 1 en 4 november 2019 hebben [geïntimeerden] c.s. en [de derde partij] c.s. opmerkingen gemaakt in reactie op het proces-verbaal. Voor zover relevant voor de beoordeling van de zaak zal het hof, met inachtneming van zijn brief van 13 november 2019, hier in het arrest op terugkomen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 10 maart 2012 is [geïntimeerde1] neergestoken door de zoon van [de derde partij] c.s. Beiden waren op dat moment 13 jaar. [geïntimeerde1] is met een vlindermes in zijn rug gestoken. Hij heeft door het steekincident ernstig lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen, waarvan hij tot op heden de gevolgen ondervindt.
2.2.
[geïntimeerde2] was ten tijde van het steekincident en tot de dag dat [geïntimeerde1] meerderjarig werd (15 juli 2016) de wettelijk vertegenwoordiger van [geïntimeerde1] .
2.3.
[de derde partij] c.s. hebben aansprakelijkheid op grond van artikel 6:169 lid 1 BW erkend. [de derde partij] c.s. waren ten tijde van het steekincident voor hun aansprakelijkheid verzekerd bij Univé.
2.4.
De op de aansprakelijkheidsverzekering van [de derde partij] c.s. van toepassing zijnde voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"
Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering Particulier (AVP) 6
Deze voorwaarden zijn een aanvulling op het Algemeen Reglement van Univé
(…)
Artikel 2 Wie zijn er verzekerd
• u
• uw kinderen jonger dan 14 jaar waarover u het ouderlijk gezag uitoefent
• uw logée
• uw huisdieren
(…)
Artikel 3 Wat is verzekerd en wat niet?
Algemeen
Deze verzekering dekt uw particuliere aansprakelijkheid voor schade aan anderen.
(…)
Wat is wel verzekerd?
Letselschade aan:
(…)
• personen buiten uw gezin
(…)
Wat is niet verzekerd?
Schade:
• in verband met het bezit of gebruik van wapens
• door seksueel of seksueel getint gedrag
• terwijl of doordat u als zelfstandige aan het werk bent. Hier kunt u een AVB voor afsluiten
• waar uw werkgever aansprakelijk voor is
• die u als werknemer veroorzaakt aan uw werkgever
• aan spullen van verzekerden op deze polis
• aan spullen van mensen die met u in een woning wonen
• door opzet. Zie het Algemeen Reglement
• die, als deze verzekering nooit zou hebben bestaan, verzekerd is onder een andere aansprakelijkheidsverzekering of wordt vergoed op basis van een wet
(…)
Wat bedoelen we met…
(…)
Wapens
Wapens volgens de wet Wapens en Munitie
Algemeen Reglement
(…)
Artikel 16 Opzet
Van de verzekering zijn uitgesloten alle schade, kosten of rechten op uitkering:
16.1
veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit het opzettelijk en tegen een persoon of zaak
gericht wederrechtelijk handelen of nalaten door de verzekeringnemer, een verzekerde of een tot uitkering gerechtigde. Deze bepaling geldt uitsluitend ten aanzien van de verzekeringnemer, een verzekerde of een tot uitkering gerechtigde aan wiens wederrechtelijk handelen of nalaten de schade is toe te schrijven."
2.5.
[de derde partij] c.s. hebben het steekincident gemeld bij Univé. Univé heeft hen
vervolgens meegedeeld dat dekking is uitgesloten, omdat er is gestoken met een vlindermes zijnde een wapen in de zin van de wet Wapens en Munitie. [geïntimeerden] c.s. hebben op grond van artikel 7:954 BW Univé rechtstreeks tot schadevergoeding aangesproken. Univé betwist niet de aansprakelijkheid van [de derde partij] c.s. op grond van artikel 6:169 lid 1 BW. Over de vraag of de aansprakelijkheidsverzekering wel of geen dekking biedt, is daarna uitvoerig gecorrespondeerd tussen (de gemachtigde en raadsman van) [geïntimeerden] c.s. en Univé.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] c.s. hebben gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te beslissen (het hof leest: voor recht te verklaren) dat de aansprakelijkheid ex artikel 6:169 lid 1 BW voor het ontstaan en de gevolgen van het steekincident op 12 maart 2012 (het hof leest in navolging van de rechtbank: 10 maart 2012) is gedekt onder de daarop betrekking hebbende aansprakelijkheidsverzekering van Univé, alsmede;
- Univé te veroordelen om aan [geïntimeerde2] zowel pro se als in de hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordiger van [geïntimeerde1] , te betalen het bedrag van alle geleden en nog te lijden
schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van het steekincident op 12 maart 2012 (lees: 10 maart 2012), nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Univé te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie met betrekking tot de te betalen schadevergoeding;
- veroordeling van Univé in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat ten aanzien van [geïntimeerde1] volledig is toegewezen en ten aanzien van [geïntimeerde2] alleen wat betreft de materiële schade.

4.De grieven en de beoordeling daarvan

4.1.
Univé heeft drie grieven aangevoerd. Met
grief Ien
grief IIbetoogt Univé kort gezegd dat er geen dekking is voor de schade als gevolg van het steekincident op 10 maart 2012, omdat haar een beroep toekomt op de wapenclausule in de polisvoorwaarden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijk behandeling.
4.2.
Het onderhavige geschil ziet op (de dekking van) een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren. Dergelijke verzekeringen hebben een functie in het maatschappelijk verkeer in die zin dat zij de aansprakelijke in staat stellen om de door hem of voor zijn risico onrechtmatig toegebrachte schade aan de benadeelde te vergoeden (vgl. A-G Spier onder 4.1 in zijn conclusie van 1 maart 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY6786). De aansprakelijkheidsverzekering biedt zowel aan de dader als aan het slachtoffer bescherming ter zake van schade als gevolg van onrechtmatig gedrag van de verzekerde. Deze maatschappelijke functie en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigen een ruime dekkingsomvang (HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1295, rov. 4.4).
4.3.
Het antwoord op de vraag of Univé dekking mag weigeren met een beroep op de wapenclausule, vergt een uitleg van het betreffende beding. Deze uitleg is bij een verzekering waar niet over is onderhandeld, zoals hier aan de orde, met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, rov. 3.4.2 en HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601, rov. 3.3.2).
4.4.
Verder dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend
feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden
en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij
elkaar liggen (zie rov. 3.4.2 van het hiervoor genoemde arrest HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793).
4.5.
Ten slotte is van belang dat - nu [de derde partij] c.s. de verzekeringsovereenkomst zijn aangegaan als consument in de zin van afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek - dat voor hen bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat een schadevoorval met het betreffende beding van dekking zou zijn uitgesloten. Bij twijfel over de betekenis van dat beding prevaleert de voor hen gunstigste uitleg op grond van artikel 6:238 lid 2 BW (HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83, rov. 3.6).
4.6.
De wapenclausule behelst een uitsluitingsgrond voor schade "
in verband met het bezit of gebruik van wapens". Wapens zijn in de 'Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering Particulier (AVP 6)' gedefinieerd als wapens volgens de wet Wapens en Munitie. Tussen partijen is niet in geschil dat het vlindermes waarmee [geïntimeerde1] op 10 maart 2012 is gestoken, kwalificeert als een wapen in hiervoor bedoelde zin.
4.7.
Univé betoogt dat de wapenclausule categorisch is bedoeld, in die zin dat het irrelevant is wie het wapen gebruikt of bezit en met welke intentie. Alle schade die is veroorzaakt/toegebracht door een wapen in de zin van de wet Wapens en Munitie is van dekking uitgesloten. Ter onderbouwing van haar stelling dat de schade van [geïntimeerden] c.s. van dekking is uitgesloten, voert Univé - samengevat weergegeven - het volgende aan. Een wapen is bestemd om te doden dan wel te verwonden en dus een voorwerp dat het risico op schade in zich draagt. Dit risico heeft Univé niet willen verzekeren. Het verzekeren van verboden wapenbezit wordt in de verzekeringsbranche ook als onwenselijk gezien; de wapenclausule is een uitsluitingsgrond die door alle aansprakelijkheidsverzekeraars wordt gehanteerd. De opzetclausule staat los van de wapenclausule. Bij de opzetclausule gaat het om uitsluiten van bepaald gedrag, bij de wapenclausule gaat het om uitsluiten van schade in verband met verboden wapenbezit. De tekst van de wapenclausule is duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Alleen bij de opzetclausule wordt in de polis verwezen naar het Algemeen Reglement, en dus niet bij de wapenclausule. De rechten en plichten uit de polis gelden voor alle verzekerden, dus ook voor kinderen tot en met 13 jaar. En [de derde partij] c.s. hebben tot aan het moment dat zij in deze procedure als partij zijn opgeroepen, geen bezwaar gemaakt tegen het door Univé ingenomen dekkingsstandpunt.
4.8.
[geïntimeerden] c.s. en [de derde partij] c.s. stellen zich in de kern op het standpunt dat het bezit of gebruik van een wapen door een kind van maximaal 13 jaar oud dient te kunnen worden toegerekend aan de ouder, wil de dekking op grond van de wapenclausule zijn uitgesloten. Zij verwijzen daarbij naar de opzet-uitsluitingsgrond; die bepaling geldt uitsluitend wanneer het wederrechtelijk handelen of nalaten aan een verzekeringsnemer / verzekerde / uitkeringsgerechtigde is toe te schrijven. Schade veroorzaakt door opzet van kinderen tot en met 13 jaar is zodoende via de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:169 lid 1 BW gedekt onder de aansprakelijkheidsverzekeringspolis. Dit mechanisme is van overeenkomstige toepassing in geval van schade door het bezit/gebruik van wapens door kinderen tot en met 13 jaar, aldus [geïntimeerden] c.s. en [de derde partij] c.s.
4.9.
Het hof overweegt als volgt. In de wapenclausule wordt gerefereerd aan het bezit of gebruik van een wapen. Dit impliceert dat niet iedere schade
veroorzaaktdoor een wapen van dekking is uitgesloten, zoals Univé betoogt. Met de woorden 'het bezit of gebruik van' wordt naar het oordeel van het hof op zijn minst de suggestie gewekt dat het wapen waardoor de schade is veroorzaakt in bezit is van of gebruikt is door de aansprakelijke persoon. Reeds hieruit volgt dat het voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument niet duidelijk hoefde te zijn dat schade veroorzaakt door een wapen hoe dan ook van dekking is uitgesloten. Verder neemt het hof in aanmerking dat blijkens (de toelichting op) de opzetclausule de gedragingen van een kind tot en met 13 jaar niet worden toegeschreven aan de verzekerde ouder (en dat daarmee de opzetclausule niet van toepassing is op gedragingen van een kind tot en met 13 jaar). Weliswaar geldt deze toelichting enkel voor de opzetclausule, maar mede tegen de achtergrond van die toelichting behoefde het naar het oordeel van het hof voor de gemiddelde consument bij lezing van de polisvoorwaarden niet duidelijk en begrijpelijk te zijn dat enkel vanwege het ontbreken van een gelijksoortige toelichting bij de wapenclausule dekking van schade bij gebruik van een wapen door een kind tot en met 13 jaar, op grond van de wapenclausule categorisch wordt uitgesloten. Tegen deze achtergrond behoefde het voor [de derde partij] c.s. bij de totstandkoming van de overeenkomst niet duidelijk en begrijpelijk te zijn geweest dat schade veroorzaakt door het bezit of gebruik van een wapen door hun dertienjarige zoon van dekking zou zijn uitgesloten, indien henzelf (als verzekerde ouders) ter zake dat bezit of gebruik geen enkel verwijt valt te maken. Aldus bestaat er twijfel over de betekenis van het beding. Gelet op deze twijfel dient de voor [de derde partij] c.s. gunstigste uitleg te prevaleren. Het hof zal daarvan in zijn verdere beoordeling dan ook uitgaan. Het enkele feit dat [de derde partij] c.s. zich mogelijk aanvankelijk niet hebben verzet tegen het standpunt van Univé leidt niet tot een ander oordeel. De stellingen van Univé als weergegeven in rov. 4.7 stuiten op het voorgaande af.
4.10.
Univé heeft in de ter zitting overgelegde brief van 20 september 2019 aangegeven dat het gebruik of het bezit van het wapen niet aan [de derde partij] c.s. kan worden toegeschreven. Er zijn ook geen omstandigheden gesteld of gebleken die tot het oordeel zouden kunnen en moeten leiden dat het gebruik van het wapen door hun zoon wel aan [de derde partij] c.s. dient te worden toegerekend. Het hof is zodoende van oordeel dat de schade als gevolg van het steekincident op 10 maart 2012 is gedekt onder de door [de derde partij] c.s. bij Univé afgesloten aansprakelijkheidsverzekering.
4.11.
Overigens is het hof van oordeel dat ook indien de dekking van schade veroorzaakt door het steekincident zou zijn uitgesloten op grond van de wapenclausule, de wapenclausule in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven. Het hof overweegt daartoe als volgt. Inzake de opzetclausule in een aansprakelijkheidsverzekering bestaat er ruimte om de opzetclausule, alhoewel deze in dat specifieke geval van toepassing is, vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval niet van toepassing te verklaren althans zodanig toe te passen dat redelijke en maatschappelijk aanvaardbare resultaten worden bereikt (HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601). Deze ruimte volgt uit de, hiervoor reeds genoemde, maatschappelijke betekenis die de aansprakelijkheidsverzekering in het maatschappelijk verkeer heeft (en blijkt overigens ook uit de toelichting op de opzetclausule in het Standaardpolismodel AVP 2000 van het Verbond van Verzekeraars). Gelet op de bron van de hiervoor bedoelde ruimte, moet aangenomen worden dat deze ruimte ook bestaat voor andere uitsluitingsgronden dan de opzetclausule, zoals de onderhavige wapenclausule. Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval dermate bijzondere omstandigheden aanwezig dat met het oog op de dader- en (in dit geval met name) slachtofferbescherming die een aansprakelijkheidsverzekering beoogt te bieden, toepassing van de wapenclausule, indien deze tot uitsluiting zou leiden, in dit geval niet tot een redelijk en aanvaardbaar resultaat leidt. De wapenclausule dient in dit geval daarom buiten toepassing te blijven. Deze bijzondere omstandigheden betreffen met name dat de zoon van [de derde partij] c.s. destijds dertien jaar was, dat [de derde partij] c.s. geen verwijt treft inzake het gebruik van het vlindermes door hun zoon, dat [de derde partij] c.s. niet in staat is de door het steekincident veroorzaakte schade aan [geïntimeerden] c.s. te vergoeden, dat het steekincident enorme financiële gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft voor [geïntimeerden] c.s. en dat [geïntimeerde1] geen enkele blaam treft (hij is neergestoken omdat hij door de politie als getuige is gehoord over een vechtpartij waarvan hij toeschouwer was).
4.12.
De slotsom is dan ook dat grieven I en II niet slagen.
4.13.
Met
grief IIIvoert Univé aan dat de uitkeringsplicht beperkt is tot het verzekerde bedrag van € 2.500.000,- per gebeurtenis. Zij verwijst in dat kader naar het door haar overgelegde polisblad. Nu [geïntimeerden] c.s. en [de derde partij] c.s. deze stelling van Univé niet hebben betwist en het hof ook niet is gebleken van de onjuistheid daarvan, slaagt de grief in zoverre. De overige in grief III aangevoerde gronden heeft Univé bij, ter zitting overgelegde, brief van 20 september 2019 ingetrokken. Het hof zal deze om die reden buiten beschouwing laten.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Univé in zoverre slaagt, dat de tegen haar in het vonnis uitgesproken veroordelingen onder 3.2 en 3.3 moeten worden gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 2.500.000,-.
4.15.
Univé zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (geliquideerd salaris: tariefgroep II, 2 punten).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 september 2017 voor wat betreft de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 en bekrachtigt het vonnis voor het overige,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt Univé om aan [geïntimeerde1] te betalen het bedrag van alle door hem geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van het
steekincident van 10 maart 2012 welk bedrag nader opgemaakt dient te worden bij staat en moet worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5.3.
veroordeelt Univé om aan [geïntimeerde2] te betalen het bedrag van alle door haar geleden en nog te lijden materiële schade ten gevolge van het steekincident van 10 maart 2012, welk bedrag nader opgemaakt dient te worden bij staat en moet worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5.4.
bepaalt dat de in totaal door Univé te vergoeden schade als bedoeld onder 5.2. en 5.3. niet meer bedraagt dan € 2.500.000,-;
5.5.
veroordeelt Univé in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. begroot op € 318,- aan verschotten en € 1.086,- voor salaris advocaat;
5.6.
veroordeelt Univé in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [de derde partij] c.s. begroot op € 318,- aan verschotten en € 1.086,- voor salaris advocaat;
5.7.
verklaart dit arrest wat betreft de daarin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Kattenberg, mr. L. Janse en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.