ECLI:NL:HR:2012:BV1295
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Uitleg dekkingsomvang AVB-polis en aansprakelijkheid werkgever bij verkeersongeval werknemer
In deze zaak gaat het om de uitleg van de dekkingsomvang van een Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven (AVB) in het kader van de aansprakelijkheid van een werkgever bij een verkeersongeval van een werknemer. De werknemer, [betrokkene 1], heeft op 12 januari 1999 een eenzijdig auto-ongeluk gehad, waarbij hij een dwarslaesie opliep. Hij had geen schadeverzekering inzittenden en kon geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk stellen. De Onderlinge Levensverzekeringsmaatschappij was op dat moment verzekerd bij Nationale-Nederlanden op basis van een AVB-polis, die dekking biedt voor schade aan personen en zaken.
De Hoge Raad oordeelt dat de dekking van de AVB-polis ook aansprakelijkheid voor letselschade omvat die voortvloeit uit de verplichtingen van de werkgever op grond van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Onderlinge niet aansprakelijk was voor de letselschade van [betrokkene 1], omdat de schade niet als 'schade aan een persoon' kon worden gekwalificeerd. Het hof bevestigde dit oordeel, maar de Hoge Raad vernietigt deze uitspraak en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukt dat de functie van de AVB-polis in het maatschappelijk verkeer rechtvaardigt dat de dekking ook de aansprakelijkheid van de werkgever voor vermogensschade omvat, die voortvloeit uit het missen van een verzekeringsuitkering. De Hoge Raad stelt dat de werkgever gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers en dat de schade die de werknemer lijdt door het ontbreken van deze verzekering, niet buiten de dekking van de polis valt. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van werkgevers en de dekking van AVB-polissen in vergelijkbare situaties.