2.1.De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“1. Eiser heeft tot eind 2012 een onderneming gedreven in de vorm van een
eenmanszaak onder de naam [A] (hierna: de
onderneming). In de jaren 2007 tot en met 2010 bedroeg de jaaromzet van de onderneming
achtereenvolgens € 26.300, € 26.865, € 14.360 en € 4.428. Meer dan 75% van deze omzet
was afkomstig van [B] B.V. (hierna: [B] ) en haar
dochtervennootschappen.
2. Op 3 november 2008 heeft eiser een lening verstrekt van € 150.000 (hierna: de
lening 2008) aan [C] B.V. (hierna: [C] ). De bestuurder van
[C] was [B] . De heer [D] (hierna: [D] ) was enig aandeelhouder van
[B] . De geldlening is aangegaan voor een periode van één jaar, onder de
opschortende voorwaarde dat de Rechtbank Zutphen het faillissement van [E]
B.V. (een dochtermaatschappij van [B] ) uiterlijk op 6 november
2008 zal hebben opgeheven. De lening draagt gedurende het eerste halfjaar een rente van 1 % per maand en daarna 1,5% per maand. Daarnaast is door [C] een
bereidstellingsprovisie van 5% verschuldigd. Indien de lening na een jaar niet is afgelost is
opnieuw een provisie van 5% verschuldigd en wordt de rente verhoogd naar 2% per maand.
Tot zekerheid voor deze geldlening wordt een tweetal hypothecaire vorderingen van [D] en
[C] op een derde, tezamen groot € 2.750.000, verpand. Een gelijk bedrag is op
dezelfde datum en onder dezelfde voorwaarden aan [C] ter leen verstrekt door [F]
B.V. (hierna: [F] ), een vennootschap van de gemachtigde van eiser,
die tevens de fiscaal adviseur is van [D] en zijn vennootschappen. De rente op de lening is
nooit betaald.
3. [C] had een aantal jaren voordat de lening door eiser werd verstrekt de
eigendom verworven van een groot terrein in Drenthe ten behoeve van de realisatie van een
recreatiepark en golfbaan. Nadat de nodige investeringen zijn gedaan, is dit terrein in maart
2008 verkocht voor € 4.700.000, waarbij de koper een deel van de koopsom groot
€ 2.750.000 schuldig is gebleven. Dit deel zou in termijnen worden afgelost. Omdat de
koopsom niet ineens in zijn geheel was betaald ontstonden bij [B] en haar
dochtervennootschappen liquiditeitsproblemen, ondanks het feit dat er wel voldoende
vermogen was in de vorm van de vordering van € 2.750.000 op de koper van het terrein in
Drenthe. Vanwege de liquiditeitsproblemen heeft eiser de lening 2008 verstrekt.
4. In 2010 heeft eiser een tweede lening van € 41.100 verstrekt aan [C] en/of
[D] (hierna: de lening 2010). Net als in 2008 is een gelijk bedrag verstrekt door [F] .
5. De koper van het terrein in Drenthe kwam al na korte tijd zijn rente- en
aflossingsverplichtingen niet meer na en heeft vervolgens [D] verzocht om het terrein weer
voor hem te verkopen. [D] is hier niet in geslaagd en in juni 2011 is het terrein op verzoek
van de bank, die een recht van eerste hypotheek had, via een executieveiling verkocht voor
€ 500.000. De vorderingen van [D] en [C] op de koper, die tot zekerheid voor de
lening waren verpand aan eiser en [F] , werden daardoor waardeloos.
6. Eiser heeft de lening 2008 in de jaren 2008 en 2009 in zijn aangifte IB/PVV in box 3
(inkomen uit sparen en beleggen) onder “overige vorderingen” opgenomen.
7. Eind 2010 bedroeg de hoofdsom van de beide leningen € 191.010 (hierna: de
hoofdsom). In de aangifte IB/PVV 2010 heeft eiser de lening voor dit bedrag aangemerkt als
ondernemingsvermogen. In 2010 heeft eiser de hoofdsom met een bedrag van € 47.752
afgewaardeerd en dit bedrag ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. In 2011 heeft
eiser de hoofdsom nog eens met een bedrag van € 71.629 afgewaardeerd en dit bedrag ten
laste van zijn winst gebracht. Deze afwaarderingen zijn door middel van het opleggen van
navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 door verweerder gecorrigeerd.
Na bezwaar zijn deze navorderingsaanslagen vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw
feit.
8. In zijn aangifte IB/PVV 2012 heeft eiser het restant van de hoofdsom volledig
afgewaardeerd en nogmaals een bedrag van € 71.629 ten laste van zijn winst gebracht.
Tevens heeft hij in 2012 zijn onderneming gestaakt. Bij het opleggen van de aanslagen
IB/PVV en ZVW over het jaar 2012 heeft verweerder het bedrag van € 71.629 gecorrigeerd.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting het volgende vast: