Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] ,
4. [geïntimeerde4] ,
5. [geïntimeerde5] ,
6. [geïntimeerde6] ,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
3.Tweeconclusieregel
4.De vaststaande feiten
de grieven I, III, IV en Vheeft [appellant] gesteld dat in het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter feiten onjuist zijn opgenomen en andere vaststaande feiten niet zijn opgenomen. Het hof overweegt ter zake als volgt. Er is geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Voor het overige zal het hof de feiten zelf vaststellen en daarbij rekening houden met hetgeen door partijen is aangevoerd.
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
zes grievengericht tegen het vonnis van 22 augustus 2019. De grieven stellen centraal de vraag of de Porsche aan [appellant] in eigendom toebehoort of aan de nalatenschap toekomt en of [appellant] was gehouden de Porsche af te geven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.