2.1.Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten, ontleend aan de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis van 30 augustus 2017 voor zover van belang voor deze procedure en aangevuld met wat in deze procedure verder nog is komen vast te staan.
I. [in] 1986 is [D] (hierna: oma), geboren te
[A] [in] 1902, overleden te [B] . Oma was de niet hertrouwde weduwe van
[E] (opa), met wie zij in gemeenschap van goederen getrouwd was. Dit
huwelijk is in 1955 ontbonden door het overlijden van opa.
II. Uit het huwelijk van oma en opa zijn drie kinderen geboren, te weten [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] (hiervoor tezamen aangeduid als [geïntimeerden] c.s.) en [F] (hierna: [F] ), wijlen echtgenoot van [appellante1] en vader van [appellante3] en [appellant2] (hiervoor tezamen aangeduid als [appellanten] c.s.).
III. [F] heeft bij akte van 19 december 1980 van oma een boerderij met
aanhorigheden aan de [a-straat] 3 te [A] gekocht en geleverd gekregen. De door hem
verschuldigde koopsom werd omgezet in een lening. In de akte staat daarover onder meer
vermeld:
"(…) 1. Van gemelde hoofdsom ad (...) f. 539.319,- of het restant daarvan, zal een rente worden voldaan zoals door partijen jaarlijks in de maand januari in onderling overleg zal worden vastgesteld of bij gebreke van overleg berekend tegen een percentage gelijk aan het percentage hetwelk de Coöperatieve Raiffeisen-Boerenleenbank W.A. te [A] vergoedt over spaargelden met een opzegtermijn van één jaar, ingaande op één januari negentienhonderd één en tachtig en jaarlijks bij achteraf betaling te voldoen, voor het eerst op één januari negentienhonderd twee en tachtig. (...)
4. De hoofdsom of het restant daarvan is te allen tijde opeisbaar en aflosbaar met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
5. In afwijking van het vorenstaande zal de hoofdsom of het restant daarvan met de rente tot de dag der terugbetaling en een maand extra-rente terstond en zonder enige waarschuwing kunnen worden opgeëist in de volgende gevallen: bij niet-prompte betaling van de rente op een verschijndag, (...). "
IV. Bij testament van 10 maart 1981 heeft oma onder herroeping van alle daarvoor
door haar gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, legaten toegekend aan haar voornoemde kinderen ( [geïntimeerden] c.s. en [F] ) en hen vrijgesteld van de verplichting tot inbreng in haar nalatenschap van de door ieder van hen gedurende oma’s leven ontvangen schenkingen. In het testament zijn geen erfstellingen opgenomen, zodat ieder van de kinderen erfgenaam is voor een derde deel. Ten aanzien van de legaten is het volgende in het testament van oma bepaald:
"(...) Ik legateer aan ieder van mijn dochters, of bij vooroverlijden aan haar afstammelingen (...), een bedrag in contanten van éénhonderdduizendgulden (f. 100.000,-) welk bedrag echter verminderd zal worden met de door mij aan ieder van mijn dochters na heden te doene formele en/of materiële schenkingen.
Ik bepaal dat deze gelegateerde bedragen zullen moeten worden uitgekeerd binnen zes maanden na mijn overlijden, zonder bijberekening van enige rente, mits alsdan mijn onroerend goed, zijnde een boerderij met aanhorigheden, erf, bouw- en weiland te [plaats] aan de [b-straat] is verkocht en de koopsom daarvan is ontvangen.
Mocht dit onroerend goed alsdan nog niet zijn verkocht, zo zullen vorenbedoelde gelegateerde bedragen worden uitgekeerd eveneens zonder bijberekening van enige rente, na de verkoop van vorenbedoeld onroerend goed en wel terstond nadat de koopsom daarvan is ontvangen.
Ik legateer aan mijn zoon [a-straat] , of bij diens vooroverlijden aan zijn afstammelingen (...) een zodanig bedrag in contanten, te verrekenen met zijn schuld wegens geleende gelden in hoofdsom oorspronkelijk groot vijfhonderd negen en dertigduizend driehonderd negentien gulden (f. 539.319,-) dat met dit gelegateerde bedrag en de reeds door mij op die schuld kwijt gescholden bedragen tezamen een bedrag van tweehonderdzesduizend driehonderd twee en dertig gulden (f.206.332,—) van die schuld is verrekend.
Ik stel mijn kinderen vrij van de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de door ieder van hen gedurende mijn leven ontvangen schenkingen. (...) "
V. [geïntimeerden] c.s. en [F] hebben de nalatenschap van oma zuiver aanvaard. [geïntimeerden] c.s. hebben aan [F] op 18 juni 1986 een schriftelijke algemene volmacht gegeven om hun belangen waar te nemen en hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van oma.
VI. Bij notariële akte van 29 december 1986 heeft [F] voor zich en als lasthebber van
[geïntimeerden] c.s. verklaard over te gaan tot aangifte voor het recht van successie voor de nalatenschap van oma. In deze akte heeft [F] aangegeven dat de nalatenschap van oma op haar sterfdag als volgt was samengesteld (samengevat weergegeven):
ACTIEF
Boerderij te [G] ( [b-straat]) ƒ 520.000,-
Woonhuis te [A] ( [a-straat] 13) ƒ 50.000,-
Inboedelgoederen ƒ 6.000,-
Vordering op [F] wegens geleende gelden, pro resto ƒ 200.000,-
Contanten ƒ 150,-
Rekening-courant Rabobank [A] ƒ 11.166,59
Rekening-courant Amro-Bank [B] ƒ 930,51
Obligatie ƒ 580,-
Premierestitutie OLM verzekeringen ƒ 246,03
Uitkering AOW
ƒ 664,74
Totaal actief ƒ 789.737,87
PASSIEF
Vermogensbelasting 1986 ƒ 3.136,-
Onroerendgoedbelasting 1986 ƒ 213,-
Begrafeniskosten
ƒ 9.985,09
Totaal passief ƒ 13.334,09
Het totale saldo der nalatenschap bedraagt ƒ 776.403,78
waarvan is gelegateerd aan [geïntimeerden] c.s., elk € 100.000,- ƒ 200.000,-
zodat resteert ƒ 576.403,78
waarin ieder der erfgenamen is gerechtigd voor één/derde of ƒ 192.134,59
VII. Voorts heeft [F] in gemelde akte van 29 december 1986 onder meer het volgende
verklaard:
"(…) dat na de datum van tien maart negentienhonderd één en tachtig door de erflaatster geen formele en/of materiële schenkingen aan de lastgevers sub 1 en 2 zijn gedaan;
dat van gemelde vordering wegens geleende gelden ten laste van de comparant tijdens het leven van erflaatster reeds een zodanig bedrag is kwijtgescholden dat gemeld legaat geen effect meer sorteert (...)"
VIII. Bij notariële akte van 5 december 1986 hebben [geïntimeerden] c.s. en [F] – kort samengevat - de weilanden van het perceel aan de [b-straat] te [G] verdeeld tussen de erfgenamen. In deze akte staat tevens vermeld:
"(…) dat de erflaatster niet bij testament houdende erfstellingen over haar nalatenschap heeft beschikt, zodat zij ingevolge de bepalingen der wet tot haar enige erfgenamen heeft achtergelaten haar drie kinderen (...)
Hiermede verklaarden de comparanten de door hen te scheiden onverdeeldheid bij deze te hebben gescheiden en gedeeld, waarbij ieder hunner het hem of haar toegedeelde heeft ontvangen en tot zich genomen zodat er uit hoofde van deze scheiding, onverminderd het hierna bepaalde ten aanzien van verrekeningen, niets meer van elkaar te vorderen is en zij mitsdien dan ook elkaar kwiteren en dechargeren. Tenslotte verklaarden de comparanten:
dat eventuele verrekeningen tussen partijen ten aanzien van de waarden van de toegescheiden gedeelten van het onroerend goed zullen plaats hebben bij de scheiding en deling van de overige bestanddelen van erflaatster;(...) "
IX. Bij notariële akte van 1 juni 1987 hebben [geïntimeerden] c.s. en [F] - kort samengevat - de
boerderij aan de [b-straat] te [G] met een resterend deel van het in die akte
vermelde weiland verkocht en overgedragen.
X. [F] is [in] 2004 overleden. [appellanten] c.s. hebben de nalatenschap van [F] zuiver aanvaard. [F] heeft bij zijn testament van 4 oktober 1976 een ouderlijke boedelverdeling gemaakt. Alle tot zijn nalatenschap behorende baten zijn toegedeeld aan [appellante1] , met onder meer de verplichting voor haar om aan [appellante3] en [appellant2] hun zuiver erfdeel uit te keren op het tijdstip als in het testament nader aangeduid.
XI. In mei 2005 is de woning aan de [a-straat] 13 te [A] verkocht en overgedragen door [geïntimeerden] c.s. en [appellante1] aan een derde. In de betreffende notariële akte is onder meer opgenomen:
"Erflaatster heeft niet bij uiterste wil over haar nalatenschap beschikt en heeft mitsdien krachtens de wet als haar enige erfgenamen achtergelaten haar drie kinderen voornoemd. "