Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
- het afwateringssysteem en het hek te verwijderen,
- de schade die [appellanten] door wateroverlast heeft geleden te vergoeden,
- de greppel terug te brengen in zijn oude staat, en
- de kosten van de deskundige Van Loon te vergoeden.
Eerst beantwoordt het hof de vraag of [appellanten] overlast ondervindt van water.
De vraag of [appellanten] verplicht kan worden om erfdienstbaarheden te vestigen komt daarna aan de orde.
Het rapport van Van Loon is in het bestreden vonnis niet besproken. Daarin wordt niet uitgelegd dat (en hoe) Van Loon heeft geconstateerd dat [appellanten] wateroverlast ondervindt en evenmin blijkt daaruit hoe Van Loon heeft geconstateerd dat het afwateringssysteem ondeugdelijk is. Het rapport biedt daarom onvoldoende steun voor de stellingen van [appellanten] .
De rechtbank heeft dit betoog verworpen op de grond dat [geïntimeerde] geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van het veldwerk van het Kadaster uit 2008 en dat [geïntimeerde] die juistheid niet kon verifiëren.
In zijn memorie van grieven gaat [appellanten] hier met grief 2 tegenin. Volgens [appellanten] is in dit verband van belang dat hij en [geïntimeerde] in 2008 niet bij het veldwerk van het Kadaster aanwezig waren. [appellanten] herhaalt dat [geïntimeerde] zijn waarschuwingen serieus had moeten nemen.
Dat [geïntimeerde] het hek ook op grond van het waterschap heeft gezet, toont evenmin aan dat hij grove schuld had ter zake van het bouwen op de grond van [appellanten] .
Volgens [geïntimeerde] is hij pas gewaarschuwd toen het afwateringssysteem en het hekwerk al waren gemaakt. Nu [appellanten] niet op dit verweer heeft gereageerd, bijvoorbeeld door toe te lichten wanneer hij [geïntimeerde] heeft gewaarschuwd en/of bewijs daarvan aan te bieden, verwerpt het hof zijn beroep op de waarschuwingen.
Volgens de memorie van grieven heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de oppervlakte van de grond van [appellanten] die aan de voorzijde van de percelen wordt overbouwd, kleiner is dan de oppervlakte van het gedeelte aan de achterzijde, waarvan de eigendom aan [appellanten] kan worden overgedragen.
Of dit zo is, is voor het hof niet meteen duidelijk (de rechtbank verwijst voor haar oordeel mede naar de beschrijvingen van de standpunten van partijen, en daarbij staat de stelling van [geïntimeerde] dat de punt aan de voorzijde kleiner is dan die aan de achterzijde), maar dat neemt niet weg dat het hof naar aanleiding van grief 3 over de gestelde onevenredigheid van het nadeel zal oordelen.
De overige betwistingen van de offertes zijn onvoldoende feitelijk gemotiveerd en worden daarom verworpen.
5.De slotsom
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten die [geïntimeerde] in hoger beroep heeft gemaakt zullen worden vastgesteld op € 311 aan griffierecht en op € 2.685 als vergoeding voor advocaatkosten overeenkomstig het liquidatietarief (2½ punt tarief II).