Uitspraak
[appellant],
Unigarant,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Het lijkt me niet zinvol op dit moment in te gaan op brief anders dan te verwijzen naar het advies van mijn medisch adviseur. Voor mijn medisch adviseur staat een verband tussen het ongeval en de beperkingen allerminst vast. Ik heb op dit moment dan ook geen reden om nader te bevoorschotten. Of u in redelijkheid de aanzienlijke kosten maakt kan ik op dit moment niet onderkennen. Deze zullen zodra er duidelijkheid bestaat over de aanspraken van uw cliënt worden beoordeeld."
(…)Aangaande de redelijkheid van de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten breng ik het volgende onder uw aandacht. In de brief van 31 mei 2016 werd verzocht om de benodigde informatie over de preexistentie medische situatie. Bij brief van 6 oktober 2016 werd hierop nogmaals aangedrongen. Eerst bij brief van 11 april 2017 werd de gevraagde informatie verstrekt. Ook het tot stand komen van een gezamenlijk bezoek bij uw cliënt thuis verliep niet zonder de nodige schermutselingen. De dossier behandeling in de tussenliggende periode heeft dan ook geen inhoudelijke bijdrage opgeleverd. Ik kan de buitengerechtelijke kosten in de periode van juni 2016 tot en met januari 2017 dan ook niet aanmerken als in redelijkheid noodzakelijke kosten nu de verrichtingen in deze periode geen inhoudelijke bijdrage hebben geleverd. Met deze betaling beschouw ik de in het verleden gedane kosten als afgedaan. Uw komende nota zal ik nu de schaderegeling weer op de rails staat voldoen."
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing
eerste griefis gericht tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Aangezien het hof zelf de feiten heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met wat in grief 1 is aangevoerd (en het verweer daartegen van Unigarant) bestaat geen belang bij afzonderlijke bespreking van deze grief. Als zodanig kan de grief niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
grieven 2 tot en met 4zal het hof gezamenlijk bespreken. In de kern komt het geschil erop neer dat Unigarant heeft geweigerd een deel van de in rekening gebrachte BGK te voldoen. Alvorens daarop in te gaan, zal het hof eerst bepalen welke nota('s) er op dit moment gedeeltelijk onvoldaan is (zijn) gebleven. Volgens [appellant] heeft Unigarant op de nota's van 5 oktober 2016 en 22 juni 2017 willekeurig een bedrag van € 3.126,- voldaan en staan van beide nota's dus nog gedeelten open als niet betaald. Het hof kan [appellant] daarin niet volgen. Aangezien het betaalde bedrag exact gelijk is aan de BGK vermeerderd met kantoorkosten en btw als vermeld op de nota van 22 juni 2017 is evident dat bedoeld is de BGK van die nota te betalen. Daarmee staan alleen de BGK op de nota van 5 oktober 2016 open. Die hebben betrekking op de periode 25 april 2016 tot en met 5 oktober 2016.
Uit de door partijen overgelegde correspondentie volgt dat de schadeafwikkeling op zijn minst moeizaam verloopt, wat (groten)deels is toe te rekenen aan het uitblijven van de door [appellant] aan Unigarant te leveren informatie. Unigarant heeft herhaaldelijk om informatie gevraagd. De overgelegde brieven van 1 mei 2015, 1 juni 2015, 20 augustus 2015. 2 november 2015. 21 maart 2016, 29 april 2016, 31 mei 2016, 1 augustus 2016, en 6 oktober 2016 maken duidelijk dat Unigarant steeds maar weer heeft gevraagd aan [appellant] om openheid van zaken te geven zodat het medisch causaal verband en schade kunnen worden beoordeeld. Daarnaast heeft Unigarant onder meer gevraagd om informatie van de huisarts en fysiotherapeut, de aangiften inkomstenbelasting 2013/2014 en aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2010, gegevens van de AOV-verzekeraar in verband met re-integratie, de medische informatie aansluitend op de aanrijding en overige vragen ten aanzien van zijn woonsituatie etc. Bij brief van 24 oktober 2016 van Van Dordt wordt zelfs een voorstel van Unigarant om [appellant] gezamenlijk te bezoeken afgewezen, omdat het bezoek geen toegevoegde waarde zou hebben. Aldus moet naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat [appellant] onvoldoende medewerking heeft verleend om binnen redelijke termijn tot schadevaststelling te komen."
allewerkzaamheden over de periode 25 april 2016 tot en met 5 oktober 2016
geen enkeletoegevoegde waarde hebben gehad volgt het hof echter niet. Ter zitting van het hof heeft de schadebehandelaar van Unigarant dat standpunt desgevraagd niet kunnen toelichten. Ook is opmerkelijk dat hij in zijn brief van 11 juli 2017 (zie rov. 2.12) aangeeft dat Unigarant de werkzaamheden over de periode van juni 2016 tot en met januari 2017 niet zal vergoeden. Dat strookt niet met het feit dat uiteindelijk de werkzaamheden over april-oktober 2016 niet zijn vergoed. Het hof zal, aangezien aan de hand van de stellingen van partijen niet exact kan worden vastgesteld welk deel van de kosten over genoemde periode redelijk is, de omvang daarvan op de voet van artikel 6:97 BW schatten, en wel op 50 % van het honorarium over die periode, te weten