Uitspraak
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2019;
20 november 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het handelen althans het wangedrag van [geïntimeerde] kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen;
voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] ter zake van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst geen aanspraak/recht heeft op de transitievergoeding;
zal veroordelen tot terugbetaling van de transitievergoeding van € 42.673,- bruto aan Esbro B.V.,
met diens veroordeling in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in appel.
3.De feiten
In de avond van 11 oktober 2018 heeft u een medewerker agressief benaderd én
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden, te weten dat de arbeidsovereenkomst ruim twintig jaar heeft geduurd evenals de leeftijd van [geïntimeerde] op het moment van het ontslag en diens zijn kansen op nieuw, vast werk in de beoordeling dienen te worden betrokken.
– de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
– de situatie waarin de werknemer in strijd met eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk;
– de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat;
– de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken;
– de situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd. “Evenzeer acht de regering het van belang dat een werknemer alleen dan zijn recht op een transitievergoeding verspeelt (…) als het ontslag is toe te rekenen aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.” (Kamerstukken II, 2013-2014, 33.818, nr. 3, pag. 34 [MvT]).
Op het in art. 7:673 lid 1 BW neergelegde recht van de werknemer op een transitievergoeding in de daar omschreven gevallen waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, bestaan enkele uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). (…) Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. (…)”.
Die dag had [geïntimeerde] geen problemen met die medewerker. En dat klopt, die dag waren er geen problemen. Maar éérder wel (…)’.
”Het gevecht aan te gaan.”alsmede op de vraag of hij gedacht had aan de gevolgen als hij niet op de arm maar op het lichaam zou gooien, antwoordde [geïntimeerde] : “
Een kort moment misschien wel. Maar ik wilde hem gewoon laten stoppen. Ik heb even nagedacht waarheen ik zou gooien. Ik mikte op het lichaam.”Deze uitlatingen van [geïntimeerde] zelf, tezamen met de bevindingen zoals deze volgen uit de videobeelden en zoals deze hiervoor zijn weergegeven onder rechtsoverweging 5.7, brengen het hof tot het oordeel dat de overweging van de kantonrechter, dat sprake was van een heftige emotie waardoor hij zich een korte tijd niet in de hand had, niet kan worden onderschreven. Ook wanneer, met de kantonrechter, moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] in een emotionele toestand verkeerde na en door het afzetten van de muziek door [naam collega] , blijkt hieruit dat er toch een moment van beraad aan de zijde van [geïntimeerde] is geweest waarin hij zich heeft afgevraagd waar hij [naam collega] zou raken als hij de tang naar hem zou gooien. Vervolgens heeft hij bewust gemikt op het lichaam van [naam collega] . Dat hij zich op dat moment niet in de hand had, is daarmee niet te rijmen. In combinatie met het voornemen van [geïntimeerde] om te gaan vechten met [naam collega] , zoals hij heeft verklaard, welk voornemen uitsluitend niet werd uitgevoerd omdat de andere Poolse collega dit heeft belet, levert een en ander naar het oordeel van het hof ernstig verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde] op, dat in de weg staat aan toekenning van de transitievergoeding. Er is daarmee sprake van een uitzonderlijk geval als hiervoor in 5.16 bedoeld.
Nu het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het door [geïntimeerde] verzochtte integraal zal afwijzen, heeft Esbro B.V. geen belang meer bij de door haar verzochte verklaringen voor recht. Het verzoek om terugbetaling van de transitievergoeding is niet toewijsbaar, reeds omdat Esbro B.V. heeft erkend dat betaling niet heeft plaatsgevonden.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van Esbro B.V. zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 741,- voor griffierecht en op
€ 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep). De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van Esbro B.V. zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 1.074,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt, tarief II in hoger beroep).
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Esbro B.V. zullen tot aan de bestreden beschikking worden vastgesteld en op € 400,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, € 200,- per punt).