Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
30 januari 2018
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011 zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze navorderingsaanslagen opgelegd op basis van het vermoeden van kwade trouw van de belastingconsulent die de aangiften heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastingconsulent te kwader trouw heeft gehandeld, wat aan belanghebbende kan worden toegerekend. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslagen op te leggen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de IB/PVV 2010 en 2011, waarbij hij aanspraak heeft gemaakt op aftrek voor kosten van levensonderhoud en giften. De inspecteur heeft echter vastgesteld dat de belastingconsulent onjuiste aangiften heeft ingediend, wat heeft geleid tot de navorderingsaanslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastingconsulent in de aangiften onjuiste informatie heeft verstrekt en dat deze kwade trouw aan belanghebbende kan worden toegerekend.
In hoger beroep heeft het hof de vraag beoordeeld of de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslagen op te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat de belastingconsulent inderdaad te kwader trouw heeft gehandeld en dat deze kwade trouw aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De kosten van de procedure zijn voor rekening van belanghebbende.