4.4.2Bewezenverklaring ten aanzien van het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde
Allereerst dient de rechtbank te oordelen omtrent de juistheid van de tenlastegelegde aangiften IB/PVV, zoals deze zijn ingediend. De rechtbank zal hiertoe de aangiften per persoon en per jaar bespreken.
[slachtoffer 1]
Op 4 maart 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 3.106,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 22 februari 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 4.816,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 10 maart 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 5.801,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 1] heeft over deze aangiften verklaard dat hij niet op de hoogte was van de vermelde bedragen en niet weet hoe verdachte aan deze bedragen is gekomen. Hij heeft weliswaar enkele bonnetjes aan verdachte laten zien, welke verdachte op zou sturen naar de Belastingdienst, maar telkens voor een lager bedrag dan in zijn aangifte stond vermeld.
Uit de aanvullende toelichting van de Belastingdienst blijkt dat de opgevoerde kosten ten aanzien van de reiskosten voor ziekenbezoek niet mogen worden afgetrokken, nu het ziekenbezoek niet zag op een zieke die onderdeel uitmaakte van een gezamenlijke huishouding.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat iedereen heeft gezien wat hij invulde en dat hij, als hij geen respons kreeg, er dus vanuit ging dat het goed was. Tevens zou [slachtoffer 1] liegen nu hij wel degelijk die bedragen heeft genoemd en heeft verdachte geen bonnen gezien. Bovendien gaat verdachte uit van de goede trouw van zijn klanten en heeft hij zich dus niet overtuigd van de juistheid van de bedragen.
Niet alleen heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de opgevoerde bedragen niet juist kunnen zijn, tevens hebben zowel [slachtoffer 1] als verdachte verklaard dat geen bonnetjes of andere bewijsstukken zijn getoond die de bedragen, zoals deze zijn opgevoerd in de aangiften, kunnen onderbouwen. Bovendien blijkt uit de toelichting van de Belastingdienst dat diverse kosten niet op deze wijze mogen worden opgevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangiften over 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 2]
Op 31 augustus 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 2.240,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 19 maart 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 2.058,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 5 april 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.597,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 2] heeft over deze aangiften verklaard dat de in deze aangiften genoemde bedragen met betrekking tot de specifieke zorgkosten niet zijn gemaakt en dat hij ook geen betalingsbewijzen aan verdachte heeft overgelegd.
Verdachte heeft verklaard dat sprake was van kosten voor vervanging van vloerbedekking, een bril, gebitskosten, kleding en beddengoed in verband met bedplassen en dieetkosten.
Getuige [getuige] heeft hieromtrent verklaard dat deze kosten niet mogen worden afgetrokken, dan wel enkel mogen worden afgetrokken op medisch voorschrift.
Nu [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de in de aangiften genoemde bedragen niet zijn gemaakt en hij geen bonnetjes aan verdachte heeft getoond en [getuige] heeft verklaard dat de genoemde posten enkel onder medisch voorschrift mogen worden opgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 3]
Op 1 juli 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.256,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 4 juli 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.426,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 3] heeft over deze aangiften verklaard dat de bedragen niet kunnen kloppen en dat ze ervan uitging dat verdachte de aangifte correct had ingevuld. Bovendien heeft ze verklaard niet te weten hoe verdachte aan de bedragen met betrekking tot de specifieke zorgkosten is gekomen. Ten slotte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit heeft geschat en dat dit niet de werkelijke kosten zijn.
Op 17 augustus 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 788,- aan premies lijfrente t.b.v. invalide (klein)kinderen opgegeven.
Op 20 augustus 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 788,- aan premies lijfrente t.b.v. invalide (klein)kinderen opgegeven.
[slachtoffer 3] heeft over deze aangiften verklaard dat het niet klopt en dat het een lijfrentepolis voor haarzelf betreft.
Verdachte heeft verklaard dat een medewerker van de Belastingdienst, de heer [naam] , tegen hem heeft gezegd dat het op deze manier opvoeren van kosten geen probleem is. Op deze manier is immers geen moeilijke jaarruimteberekening nodig.
[naam] heeft hieromtrent verklaard dat hij niet heeft gezegd dat het geen probleem is en dat men moet beschikken over gegevens van het pensioenfonds om te kunnen beoordelen of er jaarruimte is.
Ten slotte heeft [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij altijd geld terug kreeg bij verdachte, maar dat dat voor een deel niet klopte en dat hij nooit heeft gezegd dat zij terug kon komen als er problemen waren. Bovendien ging de aangifte altijd heel snel en kon zij de invulling ervan niet volgen.
Niet alleen heeft [slachtoffer 3] verklaard dat de bedragen niet (kunnen) kloppen en dat zij niet weet hoe verdachte aan enkele bedragen is gekomen, tevens heeft [naam] de stelling van verdachte met betrekking tot de jaarruimteberekening weersproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 4]
Op 24 februari 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.399,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 26 februari 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.052,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 22 februari 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.237,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 23 maart 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.865,- aan scholingsuitgaven opgegeven.
Ten aanzien van de aangiften over 2009 en 2011 zijn dieetkosten opgevoerd en in 2010 en 2011 zijn extra uitgaven voor kleding en beddengoed opgevoerd.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat de in de aangifte genoemde aftrekposten werden opgevoerd en dat hij overal bonnen van had, die verdachte controleerde. [slachtoffer 4] wist echter niet of alles mocht worden afgetrokken en zijn nieuwe adviseur vertelde hem dat die kosten niet konden worden afgetrokken. Ten aanzien van de studiekosten in 2012 heeft [slachtoffer 4] de rekeningen zonder nadere uitleg aan verdachte gegeven en verdachte heeft hem hierover ook niets gevraagd, maar wel deze kosten opgevoerd. Later hoorde [slachtoffer 4] van de Belastingdienst dat hij geen recht had op aftrek van deze studiekosten.
Verdachte heeft omtrent de aftrek van de studiekosten verklaard dat dit inderdaad verkeerd is gegaan.
Getuige [getuige] heeft hieromtrent verklaard dat studiekosten van een kind niet door de ouders van dat kind mogen worden opgevoerd in hun eigen aangifte.
[slachtoffer 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat in 2009 niemand in zijn gezin een dieet volgde en dat er ook geen sprake was van een dieetverklaring. In zijn gezin bestond er alleen suikerziekte als chronische ziekte, maar daar heeft hij nooit kleding, beddengoed of hulpmiddelen voor gekocht.
Nu [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij nooit kleding, beddengoed of hulpmiddelen heeft gekocht, er geen sprake was van een dieet en is gebleken dat de studiekosten in 2012 ten onrechte zijn opgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 5]
Op 24 februari 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.009,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij ten aanzien van de zorgkosten bonnen aan verdachte overhandigde en dat zij aannam dat het mocht worden afgetrokken omdat verdachte de bonnen invoerde. Voorts weet [slachtoffer 5] niet of zij aan de voorwaarden voldoet om de kosten met betrekking tot extra kleding en beddengoed af te trekken. Verdachte vulde de post in.
Op 31 augustus 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 200,- aan hulpmiddelen opgegeven.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij een brace had, maar dat deze werd vergoed.
[getuige] heeft hieromtrent verklaard dat de kosten voor dergelijke hulpmiddelen mogen worden afgetrokken, tenzij deze kosten zijn vergoed.
Op 29 augustus 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 990,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 5] heeft verklaard niet te hebben gekeken of de bedragen die verdachte invoerde overeen kwamen met de door haar overgelegde bonnen.
In de aangiften van [slachtoffer 5] over 2009, 2010 en 2011 zijn voorts telkens kosten opgevoerd voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Weliswaar heeft zij hieromtrent verklaard dat zij een chronische huidaandoening heeft, maar zij heeft aan verdachte nimmer een doktersverklaring getoond. [slachtoffer 5] weet bovendien niet wat de voorwaarden zijn om het bedrag af te trekken en verdachte heeft haar daar ook nooit op gewezen, maar in overleg met verdachte werd het bedrag afgetrokken.
Op 28 augustus 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.418,- aan medicijnen opgegeven.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat toen zij het bedrag zag, zij dacht dat het niet kon kloppen en dat de medicijnen die zij nam niet door een arts waren voorgeschreven.
[getuige] heeft hieromtrent verklaard dat alleen door een arts voorgeschreven medicijnen mogen worden afgetrokken, voor zover deze kosten niet uit het eigen risico zijn betaald.
Ten slotte heeft [slachtoffer 5] in algemene zin verklaard dat zij bonnen meenam aangaande haar ziektekosten, zoals van de tandarts en de orthodontist. Bonnetjes die betrekking hadden op haar huidaandoening hoefde zij niet mee te nemen, nu verdachte vertelde dat daarvoor een vast bedrag kon worden afgetrokken.
De rechtbank stelt vast dat de kosten(posten) ten aanzien van de aangiften van 2010 en 2012 door [getuige] worden weersproken. Tevens stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 5] geen stukken ten aanzien van de chronische huidaandoening, noch bonnetjes ten aanzien van deze aandoening gemaakte kosten aan verdachte heeft getoond, terwijl met betrekking tot deze huidaandoening kennelijk wel meerdere kostenposten zijn ingevuld. Bovendien weet [slachtoffer 5] niet aan welke voorwaarden zij moet voldoen om die verschillende kostenposten op te geven en is dit ook niet met verdachte besproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 6]
Op 25 augustus 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 950,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 6] vertelde aan verdachte dat hij een dochter had die in bed plaste, waarna verdachte zei dat dat aftrekbaar was en dat [slachtoffer 6] een bedrag moest schatten, hetgeen hij niet kon, waarna verdachte driehonderd euro invulde voor kleding en beddengoed. [slachtoffer 6] had hier geen bonnetjes van.
[getuige] heeft verklaard dat de uitgaven een rechtstreeks gevolg moeten zijn van ziekte of invaliditeit die minimaal een jaar duurt of gaat duren. Bedplassen voldoet daar in beginsel niet aan.
Verdachte is van mening dat de aangifte goed is.
Op 5 juli 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.949,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij, noch zijn vrouw, een dieet hebben gevolgd en dat de kleding en het beddengoed ook niet kloppen. Ook heeft [slachtoffer 6] niets tegen verdachte gezegd over bedplassen.
Verdachte heeft verklaard dat de dieetkosten zien op een hoge bloeddruk en een cholesterolverlagend dieet. Het bedplassen zag op twee bedplassende kinderen.
[getuige] heeft verklaard dat de uitgaven een rechtstreeks gevolg moeten zijn van ziekte of invaliditeit die minimaal een jaar duurt of gaat duren. Bedplassen voldoet daar in beginsel niet aan.
Op 22 juli 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 2.156,- aan specifieke zorgkosten en € 480,- aan giften aan culturele instellingen opgegeven.
[slachtoffer 6] heeft verklaard niet te weten hoe verdachte aan het bedrag van de zorgkosten is gekomen. Hij had weliswaar kosten aan medicijnen, maar voor een bedrag van maximaal 700-800 euro. Hij heeft wel € 480,- geschonken aan de moskee.
Verdachte heeft verklaard dat hij een betalingsbewijs van de giften aan de moskee heeft gezien en dat het een culturele ANBI betreft.
[naam] heeft hieromtrent verklaard dat de aftrekposten met betrekking tot de eigen bijdrage en de tandarts ten onrechte zijn toegepast.
Uit de voorwaarden van een culturele ANBI komt naar voren dat kerken en kerkelijke instellingen, waaronder de rechtbank begrijpt moskeeën, niet kwalificeren als culturele ANBI.
Op 29 maart 2014 is de aangifte over 2013 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 300,- aan giften aan culturele instellingen opgegeven.
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij niet aan verdachte had doorgegeven dat hij geen geld meer gaf aan de moskee. Verdachte had enkel gevraagd of hij nog giften had gedaan.
[slachtoffer 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte had gezegd dat hij geld terugkreeg, maar dat hij in werkelijkheid geld moest bijbetalen. Ten aanzien van de giften aan de moskee had hij geen kwitantie gekregen. Bovendien waren geen kosten gemaakt met betrekking tot kleding en beddengoed en was er ook geen sprake van een dieet.
Nu is gebleken dat geen sprake was van een dieet, er geen doktersverklaring was voor bedplassende kinderen, een moskee geen culturele ANBI betreft en [slachtoffer 6] in 2013 geen giften aan een moskee heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010, 2012 en 2013 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 7]
Op 31 maart 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 2.800,- aan kosten levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar opgegeven.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij niet weet hoe verdachte aan de aftrekpost of aan het bedrag is gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat voor deze kostenpost een vast bedrag staat en dat de aangifte goed is gegaan.
[getuige] heeft verklaard dat deze post slechts onder bepaalde voorwaarden mag worden opgevoerd.
Bij brief van 6 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het voornemen kenbaar gemaakt op dit punt af te wijken van de aangifte, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden.
Op 5 februari 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 642,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
Op 30 maart 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.146,- aan specifieke zorgkosten opgegeven.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij niet weet hoe verdachte aan de bedragen is gekomen. Buiten de kosten voor een beugel voor de kinderen in 2010 zijn verder geen zorgkosten gemaakt en hij volgde geen dieet.
Verdachte heeft verklaard dat het de schuld van [slachtoffer 7] zelf is, omdat hij alles weggooide. Bovendien heeft hij kunnen meekijken bij het opmaken van de aangifte.
Verder heeft [slachtoffer 7] bij de rechter-commissaris verklaard dat medicijnen door de verzekeraar werden betaald en dat hij nooit een dieet heeft gevolgd en dat hem dat ook nooit is voorgeschreven. Voorts hebben alle drie zijn kinderen een beugel gehad. Ten slotte nam hij naar verdachte alleen zijn jaaropgave mee en heeft hij nooit bonnen getoond.
Nu de Belastingdienst de aangifte over 2009 heeft gecorrigeerd, er geen sprake was van een dieet, [slachtoffer 7] nooit bonnen aan verdachte heeft getoond en de medicijnen door de verzekeraar werden vergoed en dus niet voor aftrek in aanmerking kwamen, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 8]
Op 30 maart 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 2.641,- aan scholingsuitgaven opgegeven.
Op 8 april 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 3.135,- aan scholingsuitgaven opgegeven.
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij de bedragen voor de studies van hemzelf en zijn vrouw aan verdachte noemde en dat verdachte nooit om bonnen had gevraagd en ook nooit had gezegd dat hij bonnen moest kunnen tonen aan de Belastingdienst. Bovendien had verdachte geen facturen van de thuisstudie die hij volgde in 2012.
Uit de aanvullende toelichting van de Belastingdienst blijkt dat meerdere opgevoerde kosten, voor bijvoorbeeld een laptop, printers en cartridges, niet mogen worden afgetrokken.
Op 15 augustus 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 300,- aan kleding en beddengoed opgegeven.
[slachtoffer 8] heeft verklaard weliswaar een dochter te hebben gehad die in bed plaste, maar daarvoor geen doktersverklaring te hebben. Ook heeft hij nooit bonnen aan verdachte getoond.
[getuige] heeft verklaard dat de uitgaven een rechtstreeks gevolg moeten zijn van ziekte of invaliditeit die minimaal een jaar duurt of gaat duren. Bedplassen voldoet daar in beginsel niet aan.
Nu is gebleken dat meerdere kosten met betrekking tot de scholingsuitgaven, alsmede de kosten voor kleding en beddengoed niet mochten worden opgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
[slachtoffer 9]
Op 29 november 2010 is de aangifte over 2009 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 100,- aan vervoer i.v.m. ziekte/invaliditeit opgegeven.
[slachtoffer 9] heeft verklaard dat verdachte een berekening maakt, maar dat dat eigenlijk nattevingerwerk was. Bovendien vroeg hij na het eerste jaar niet meer naar veranderingen in de situatie.
[getuige] heeft verklaard dat reiskosten daadwerkelijk gemaakte kosten moeten zijn.
Op 7 november 2011 is de aangifte over 2010 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 1.255,- aan specifieke zorgkosten opgevoerd.
[slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij enkele kosten heeft gemaakt met betrekking tot haar beperkte zicht en ook enige tandartskosten, maar dat zij daar geen bonnen van heeft. Zij kent de voorwaarden voor de aftrekposten niet, maar dat verwacht zij juist van haar belastingadviseur. Tevens heeft zij verklaard dat zij het aantal keren noemde dat ze bij Visio was geweest en dat verdachte vervolgens de reiskosten berekende.
Op 11 juli 2012 is de aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 380,- aan kosten woningaanpassing opgegeven.
[slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij haar woning niet heeft aangepast, maar slechts een andere tafel heeft gekocht en niet te weten hoe verdachte aan het in de aangifte opgevoerde bedrag is gekomen.
[getuige] heeft verklaard dat vervanging van meubilair voorts geen aftrekbare post is.
Op 2 november 2013 is een tweede aangifte over 2011 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 403,- aan specifieke zorgkosten en € 1.740,- aan studiekosten opgegeven.
[slachtoffer 9] heeft verklaard dat zij niets wist van het indienen van een tweede aangifte tot aan het moment dat ze een brief kreeg van de Belastingdienst waarin dit werd gemeld. De medewerker met wie [slachtoffer 9] vervolgens contact had zei dat de aangifte was ingediend vanaf de computer van verdachte. De opgegeven studiekosten heeft [slachtoffer 9] weliswaar bij het doen van de aangifte in 2012 met verdachte besproken, maar deze kosten zijn in 2012 betaald voor een opleiding die zij is gaan volgen per 1 januari 2013. Derhalve kan geen sprake zijn van gemaakte studiekosten in het belastingjaar 2011.
Op 6 september 2013 is de aangifte over 2012 bij de Belastingdienst ingediend en is een bedrag van € 160,- aan afschrijving iPad 30 % opgegeven.
[slachtoffer 9] heeft hieromtrent verklaard dat zij weliswaar een iPad heeft aangeschaft, maar dat zij deze zowel voor haar studie, als privé gebruikt en dat verdachte met het idee kwam om de kostenpost op te voeren. Zij heeft wel gezegd wat de tablet had gekost, maar geen bon getoond.
[getuige] heeft verklaard dat computerapparatuur een duurzaam goed is, waarvan de afschrijving niet mag worden afgetrokken.
Nu is gebleken dat de kosten zoals deze door [slachtoffer 9] zijn gemaakt ten onrechte zijn opgevoerd, dan wel ten onrechte zijn geschat, is de rechtbank van oordeel dat de aangiften over 2009, 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn ingediend.
Ten aanzien van het opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het indienen van valse aangiften IB/PVV – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het is gebleken dat ten aanzien van voornoemde aangiften meerdere kosten(posten) niet als zodanig mochten worden opgevoerd. Nu verdachte al jarenlang belastingaangiften indient voor vele klanten en hij zich ook opwerpt als belastingadviseur, is de rechtbank van oordeel dat hij geacht moet worden bekend te zijn met de relevante regelgeving voor het doen van aangifte IB/PVV.
De rechtbank stelt voorts vast dat ten aanzien van de tenlastegelegde aangiften en de daarin genoemde bedragen veelvuldig sprake is van ronde bedragen en dat meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte de bedragen schatte. Dit terwijl ten aanzien van meerdere kostenposten, zoals reiskosten, uitdrukkelijk en uitsluitend werkelijke kosten mogen worden afgetrokken. Tevens stelt de rechtbank vast dat bijna geen enkele klant van verdachte een bonnetje, doktersverklaring of andere bewijsstukken hoefde te tonen. Weliswaar geldt hieromtrent de ‘vrije bewijsleer’, hetgeen de raadsman ook heeft aangevoerd, maar er moet wel enig bewijsstuk aanwezig zijn. Ook ten aanzien van verplichte bewijsstukken, zoals een doktersverklaring met betrekking tot een dieet, heeft verdachte geen bewijsstuk nodig geacht om dieetkosten op te voeren. Bovendien is meermalen gebleken dat ten aanzien van een klant überhaupt geen sprake was van een dieet, laat staan een doktersverklaring, terwijl wel dieetkosten werden opgevoerd in de aangifte van de desbetreffende klant. Verdachte heeft mitsdien zelf aftrekposten voor klanten opgevoerd en nagelaten te controleren of zijn klanten daarvoor in aanmerking kwamen, er kennelijk op vertrouwende dat de Belastingdienst dit niet zou controleren. Verder heeft verdachte meermalen de voorwaarden waaronder een uitgave voor aftrek in aanmerking kwam niet met zijn klanten besproken. Daar was ook geen tijd voor, nu verdachte per klant slechts tien tot vijftien minuten inboekte. Hij ging dusdanig snel te werk dat voor zijn klanten niet te volgen was wat hij precies opvoerde aan uitgaven, ondanks dat zij mee konden kijken op een tweede beeldscherm.Volgens verdachte bestaat 90 procent van zijn klanten uit allochtonen die gebrekkig of helemaal geen Nederlands spreken. Bovendien kunnen de meeste van zijn klanten slecht lezen en zijn velen analfabeet.De rechtbank ziet dan ook niet in wat het tweede beeldscherm heeft kunnen toevoegen aan het begrip van het merendeel van de klanten van verdachte met betrekking tot hun aangifte IB/PVV.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de personen voor wie hij de aangifte invulde verantwoordelijk zijn voor hun eigen aangifte en dat hij slechts invulde wat hem werd verteld. Gelet op de specifieke expertise van verdachte afgezet tegen de onervarenheid van zijn klanten op dit gebied en het feit dat hij tegen betaling de aangifte invulde, mochten zijn klanten enige deskundigheid van hem verwachten alsmede dat hij hun aangiften naar waarheid invulde conform de geldende regels. Niet alleen is gebleken dat verdachte de regels interpreteerde op een wijze die niet was toegestaan, tevens is gebleken dat bedragen en kostenposten werden opgevoerd die niet correspondeerden met de werkelijkheid. Bij twijfelgevallen had het op de weg van verdachte gelegen nadere informatie in te winnen of bewijsstukken op te vragen ter onderbouwing van een kostenpost, en, bij gebreke van bewijsstukken, de betrokken aftrekpost niet in de aangifte op te nemen. Verdachte heeft zowel het een als het ander nagelaten. Bovendien is gebleken dat veel klanten van verdachte bij hun nieuwe belastingadviseur te horen hebben gekregen dat geen kosten kunnen worden afgetrokken, terwijl dat bij verdachte wel kon.De rechtbank acht dit typerend voor de werkwijze van verdachte, die zich ruimere bevoegdheden toedichtte met betrekking tot de interpretatie van de belastingregels en de toepassing daarvan.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet alleen zoveel mogelijk kosten aftrekbaar probeerde te maken voor zijn klanten, maar ook dat de Belastingdienst regels had, maar dat de werkelijkheid was dat veel meer werd toegestaan. De aangiften werden immers steeds geaccepteerd.Verdachte is kennelijk van mening dat, indien een aangifte niet wordt gecontroleerd en/of gecorrigeerd, de aangifte ook volgens de regels is ingevuld. Hiermee lijkt verdachte er vanuit te gaan dat de Belastingdienst elke aangifte nauwgezet controleert, hetgeen een illusie is, gelet op het aantal aangiften dat jaarlijks wordt ingediend en de capaciteit van de Belastingdienst om deze aangiften te controleren. Verdachte wordt voorts geacht bekend te zijn met de werkwijze van de Belastingdienst aangaande de steekproefsgewijze controle op belastingaangiften.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, en in het bijzonder gelet op de wijze waarop verdachte te werk ging, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij, namens zijn klanten, onjuiste aangiften IB/PVV zou indienen. Het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde is in zoverre bewezen.