ECLI:NL:GHARL:2018:987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.198.380/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met artikel 96 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.S. Scheffers, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. P.A.K. van Eck. Het hof behandelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant] in het licht van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Het hof constateert dat partijen in eerste aanleg ervoor hebben gekozen om hun geschil aan de kantonrechter voor te leggen, zonder expliciet voorbehoud te maken voor hoger beroep. Dit is in strijd met artikel 333 Rv, dat vereist dat partijen uitdrukkelijk en eensluidend verklaren dat zij de mogelijkheid van hoger beroep voorbehouden. Het hof wijst erop dat [appellant] geen grief heeft ingediend tegen relevante rechtsoverwegingen en dat hij ook geen bewijs heeft aangeboden tegen de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie.

Gelet op deze omstandigheden concludeert het hof dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 314,- voor verschotten en € 1.341,- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.198.380/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 560616 CV EXPL 12-10592)
arrest van 30 januari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.S. Scheffers, kantoorhoudend te Hoogezand,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.A.K. van Eck, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 19 december 2012, 20 november 2013, 19 augustus 2015 en 1 juni 2016 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 augustus 2016,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlaten,
- de antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
De vraag die vooreerst aan het hof voorligt is of [appellant] kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof stelt vast dat in rechtsoverweging 5.1 van het tussenvonnis van 20 november 2013 wordt overwogen: "
Partijen hebben er ondubbelzinnig voor gekozen om hun geschil op de voet van artikel 96 Rv aan de kantonrechter voor te leggen". Voorts is in het proces-verbaal van de comparitie van 13 februari 2013 het volgende is opgenomen: "
Ter zitting is het verschil van mening van partijen over de bevoegdheid van de kantonrechter besproken. Op suggestie van de kantonrechter hebben partijen besloten het gehele geschil op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de kantonrechter voor te leggen". Het hof stelt vast dat [appellant] geen grief heeft aangevoerd tegen rechtsoverweging 5.1 van het tussenvonnis van 20 november 2013 en dat hij ook geen tegenbewijs heeft aangeboden tegen de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie (de akte uitlaten bevat geen bewijsaanbod). Het hof zal er daarom van uitgaan dat partijen op de zitting van 13 februari 2013 er bewust voor hebben gekozen hun geschil op de voet van artikel 96 Rv aan de kantonrechter voor te leggen.
3.2.
Ingevolge artikel 333 Rv, tweede volzin, staat in zaken als bedoeld in artikel 96 Rv slechts hoger beroep open als partijen zich dat beroep hebben voorbehouden. Dit betekent dat partijen, toen de zaak ex artikel 96 Rv werd behandeld, moeten hebben verklaard dat zij de mogelijkheid van hoger beroep (voor zover wettelijk toegestaan) hebben voorbehouden. Dit beroep moet uitdrukkelijk en eensluidend zijn gedaan; een dergelijk voorbehoud kan niet worden aangenomen op grond van een stilzwijgend beding (zie ook HR 8 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7367).
3.3.
Uit het genoemde tussenvonnis, noch uit het proces-verbaal van de comparitie van 13 februari 2013 is gebleken dat partijen uitdrukkelijk en eensluidend hebben verklaard dat zij de mogelijkheid van hoger beroep hebben voorbehouden, hetgeen zoals hierboven overwogen wel vereist was voor de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen de vonnissen van de kantonrechter. Voor zover [appellant] zich erop heeft beroepen dat hij ten tijde van de comparitie van 13 februari 2013 onbekend was met de gevolgen voor het instellen van hoger beroep bij de keuze het geschil op grond van artikel 96 Rv aan de kantonrechter voor te leggen, kan dit verweer hem niet baten. [appellant] wordt immers geacht de wet te kennen en beschikte bovendien over rechtskundige bijstand. Ook de omstandigheid dat partijen klaarblijkelijk op suggestie van de kantonrechter tot hun gezamenlijke keuze zijn gekomen hun geschil voor te leggen aan de kantonrechter kan, anders dan [appellant] kennelijk meent, het vorenstaande niet anders maken.
3.4.
[appellant] zal in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep (1 ½ punt, tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 december 2012, 20 november 2013, 19 augustus 2015 en 1 juni 2016,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Janse en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
30 januari 2018.