Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
27 maart 2015 en 19 februari 2016, die de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- een antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
€ 630,39, inclusief wettelijke rente tot en met 31 december 2011, is op of omstreeks
18 januari 2012 aan [appellant] vergoed.
3.9 De gemachtigde van Dexia heeft bij brieven van 28 maart 2014 en 26 mei 2014 [appellant] de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat hij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [appellant] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bijgevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren.
8 mei 2014, heeft Leaseproces namens [appellant] meegedeeld dat [appellant] recht heeft op volledige schadeloosstelling.
4.4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 510,12 aan Leaseproces heeft betaald voor het verrichten van buitengerechtelijke werkzaamheden. Voor € 189,12 hiervan heeft hij een factuur overgelegd. Dexia heeft bij antwoordakte de vordering van [appellant] op dit punt bestreden.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
in het principaal appel
5.5 De overige grieven komen er in de kern op neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Dexia uit hoofde van de overeenkomsten niets meer aan [appellant] verschuldigd is, behoudens de buitengerechtelijke incassokosten. Uit de memorie van grieven leidt het hof af dat [appellant] nog vorderingen pretendeert ter zake van de navolgende onderwerpen:
- advisering door tussenpersoon (grief 1: zie onder 6 – 81 memorie van grieven);
- het overtreden van het verbod op cold calling (grief 2: zie onder 82 – 88 memorie van grieven);
- het hanteren van onjuiste afrekenkoersen (grief 4: zie onder 91 – 102 memorie van grieven);
- buitengerechtelijke kosten (grief 5: zie onder 103 – 106 memorie van grieven);
- proceskostenveroordeling (grief 6: zie onder 107 memorie van grieven).
CA1725) en de op de na het vonnis in eerste aanleg gewezen arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2015) aangevoerd dat, in afwijking van het onder 3.6 genoemde hofmodel, er geen ruimte is om eigen schuld aan [appellant] toe te rekenen en Dexia de volledige schade aan hem moet vergoeden. Dexia heeft de vordering van [appellant] bestreden.
5.7 De Hoge Raad heeft in de hiervoor onder 5.6 genoemde arresten van 2 september 2016 kort gezegd geoordeeld dat wanneer Dexia een overeenkomst heeft gesloten met een particulier terwijl zij wist of behoorde te weten dat sprake was van tussenkomst van een cliëntenremisier die, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, de particulier heeft geadviseerd bij Dexia een effectenleaseprocedure te kopen, dat te beschouwen is als een (extra) onrechtmatigheidsgrond die Dexia zwaar moet worden aangerekend, omdat in deze constructie waarbij geadviseerd is door een dienstverlener de cliënt minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot de aanbieder van het effectenleaseproduct. De billijkheid eist in zo’n geval in beginsel dat bij de verdeling van de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige op de voet van artikel 6:101 BW, de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de effectenleaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last voor de afnemer vormden. De Hoge Raad heeft tegen die achtergrond een afwijking aanvaard van de in het hofmodel gehanteerde eigenschuldverdeling en geen eigen schuld aangenomen van de afnemer.
nietin
eigennaam handelde, maar
in naam van Dexia, met het doel om tussen Dexia als aanbieder en de potentiële afnemer een financiële leaseovereenkomst te sluiten. Vero is derhalve opgetreden als vertegenwoordiger van Dexia en niet als zelfstandig tussenpersoon. Dat Vero als cliëntenremisier is opgetreden, is daardoor niet aannemelijk. [appellant] heeft nagelaten, ook na betwisting door Dexia, zijn stelling dat hiervan toch sprake is met stukken te onderbouwen. Nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat Vero als cliëntenremisier (dienstverlener) is opgetreden, strandt het beroep van [appellant] op schending van artikel 41 NR 1999 en de daarop geënte rechtspraak.
het overtreden van het verbod op cold calling
16 augustus 2006 en dat hij de verjaring vervolgens steeds rechtsgeldig heeft gestuit. Daargelaten de vraag of de door [appellant] gestelde vordering wegens het hanteren van onjuiste afrekenkoersen valt onder de werking van de brief van 16 augustus 2006, heeft [appellant] niet onderbouwd op welke wijze de stuiting vervolgens heeft plaatsgevonden. Voor zover [appellant] doelt op de brief van 25 januari 2012 (zie punt 10 van de inleidende dagvaarding, de brief zelf is niet in het geding gebracht) geldt dat die brief is gedateerd meer dan vijf jaar na 16 augustus 2006, zodat de vorderingen van [appellant] op dat moment al waren verjaard. Op welke andere brieven of stuitingshandelingen [appellant] baseert dat de verjaring is gestuit kan niet uit zijn stellingen worden afgeleid. Bij het voorgaande neemt het hof in aanmerking dat deze kwestie geen onderdeel uitmaakt van de schade waarin in de WCAM-procedure is voorzien (zie het hiervoor onder 3.5 genoemde arrest van het hof Amsterdam, onder rechtsoverweging 5.17), zodat het daarop toepasselijke stuitingsregime van artikel 7:907 lid 5 BW, zoals dat gold tot 1 juli 2013, op deze vordering niet van toepassing is. [appellant] heeft meer subsidiair gesteld dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid aan het beroep op verjaring in de weg staan. [appellant] stelt hiertoe in punt 86 van de conclusie van dupliek dat Dexia haar afnemers doelbewust heeft misleid. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met deze enkele stelling onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Dexia zich beroept op verjaring van de vordering van [appellant] vanwege het hanteren van onjuiste afrekenkoersen. Grief 4 kan op grond van het vorenstaande niet tot vernietiging leiden en behoeft om die reden geen verdere inhoudelijke bespreking.
5.23 Dexia heeft in incidenteel appel één grief geformuleerd. De grief van Dexia richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Dexia nog gehouden is een bedrag van
€ 132,38 aan buitengerechtelijke kosten aan [appellant] te voldoen. Dexia heeft aangevoerd dat door [appellant] niet daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en dat Leaseproces uitsluitend de opdracht had tot het voeren van een procedure. Ook heeft Dexia aangevoerd dat het door [appellant] aan Leaseproces betaalde bedrag volledig dient te worden gekwalificeerd als kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak zoals bedoeld in artikel 241 Rv.
6.De slotsom
6.4 De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van Dexia zullen worden vastgesteld op € 537,- voor salaris advocaat (1/2 x 1 punt x tarief II).
7.De beslissing
€ 375,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en € 1.611,- voor salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 537,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;