Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
24 juni 2015 en 17 februari 2016, die de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- een antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
€ 22.490,04, inclusief wettelijke rente tot en met 31 december 2011, is op of omstreeks
18 januari 2012 aan [appellant] vergoed.
8 mei 2014, heeft Leaseproces namens [appellant] meegedeeld dat [appellant] recht heeft op volledige schadeloosstelling.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.101,80 aan Leaseproces heeft betaald voor het verrichten van buitengerechtelijke werkzaamheden. Voor € 206,80 hiervan heeft hij een factuur overgelegd. Dexia heeft bij antwoordakte de vordering van [appellant] op dit punt bestreden.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
uitgangspunten
- het hanteren van onjuiste afrekenkoersen (grief 2: zie onder 13 – 25 memorie van grieven);
- beroep vermindering eigen schuld (grief 3 en 4: zie onder 26 – 89 memorie van grieven);
- buitengerechtelijke kosten (grief 5: zie onder 90 – 93 memorie van grieven);
2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2015). Daarin is geoordeeld dat wanneer Dexia een overeenkomst heeft gesloten met een particulier terwijl zij wist of behoorde te weten dat sprake was van tussenkomst van een cliëntenremisier die, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, de particulier heeft geadviseerd bij Dexia een effectenleaseprocedure te kopen, dat te beschouwen is als een (extra) onrechtmatigheidsgrond die Dexia zwaar moet worden aangerekend, omdat in deze constructie waarbij geadviseerd is door een dienstverlener de cliënt minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot de aanbieder van het effectenleaseproduct. De Hoge Raad heeft tegen die achtergrond een afwijking aanvaard van de in het hofmodel gehanteerde eigenschuldverdeling en geen eigen schuld aangenomen van de afnemer.
nietin
eigennaam handelde, maar
in naam van Dexia, met het doel om tussen Dexia als aanbieder en de potentiële afnemer een financiële leaseovereenkomst te sluiten. Vero is derhalve opgetreden als vertegenwoordiger van Dexia en niet als zelfstandig tussenpersoon. Dat Vero als cliëntenremisier is opgetreden, is daardoor niet aannemelijk. [appellant] heeft nagelaten, ook na betwisting door Dexia, zijn stelling dat hiervan toch sprake is met stukken te onderbouwen. Nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat Vero als cliëntenremisier (dienstverlener) is opgetreden, strandt het beroep van [appellant] op schending van artikel 41 NR 1999 en de daarop geënte rechtspraak.
buitengerechtelijke kosten5.19 De grondslag voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten ligt besloten in artikel 6:96 lid 2 BW (geldend van 1 januari 2002 tot 1 juli 2012). Uit dit artikel volgt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (sub b) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (sub c) als vergoedbare schade worden aangemerkt. Voor vergoeding van deze kosten is vereist dat op de partij van wie deze vergoeding wordt gevraagd een wettelijke verplichting tot schadevergoeding rust. Daarnaast dienen de kosten de dubbele redelijkheidstoets te doorstaan: het maken van de kosten moet redelijkerwijze verantwoord zijn en de omvang van de kosten moet redelijk zijn. De vraag in hoeverre de kosten die zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW met in achtneming van alle omstandigheden.
6.De slotsom
€ 150,-).
7.De beslissing
€ 375,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en € 1.611,- voor salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 537,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;