Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
hierna: [appellante] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante] , geboren op [geboortedatum] , is gehuwd geweest met een aan drugs verslaafde man, van wie zij in [jaartal] is gescheiden. Op enig moment daarna zijn [appellante] en haar ex-echtgenoot weer met elkaar gaan samenwonen. In [datum overlijden] is haar partner overleden.
[appellante] heeft twee meerderjarige kinderen. Met één van deze kinderen, [naam zoon] (geboren op [geboortedatum] ), vormt zij een huishouden.
[appellante] is parttime werkzaam als schoonmaakster bij [naam bedrijf] . Haar inkomsten werden tot voor kort aangevuld door een uitkering ingevolge de Participatiewet. Sinds [datum] zit [appellante] in de Ziektewet wegens (thans nog) polsklachten. Zij verwacht daarvoor binnenkort een ingreep te ondergaan en daarna - eerst op therapeutische basis - weer te kunnen gaan werken.
Op 2 september 2013 is het vermogen van [appellante] onder bewind gekomen van De Waarborg van 1990. Op 20 februari 2015 is FiCaBe benoemd tot opvolgend beschermingsbewind-voerder.
Op 9 juli 2018 is ook het vermogen van [naam zoon] onder bewind gekomen van FiCaBe.
- op [datum] 18 jaar geworden - had tot begin juli 2018 geen eigen inkomsten. Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft de [gemeente] [naam zoon] per 6 juli 2018 (datum aanvraag uitkering) een uitkering ingevolge de Participatiewet toegekend van
- Woningstichting De Woonplaats (hierna de Woningstichting) van € 3.255,22, ontstaan
op/vanaf 12 juli 2016;
- Uitvaartverzekering Twenthe van € 918,60, ontstaan op 16 juni 2014;
- CAK (eigen bijdrage WMO) van € 1.650,19, ontstaan op 1 mei 2016;
- Fa-Med B.V. van € 161,16, ontstaan op 2 maart 2017;
- Infomedics van € 387,82, ontstaan op 12 juli 2015;
- Menzis van € 948,67, ontstaan op/vanaf 19 mei 2015 en
- EnNatuurlijk B.V. van € 626,27, ontstaan op 7 januari 2014, en € 502,52, ontstaan op
21 september 2017.
heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van met name de schulden aan de Woningstichting, Menzis en Uitvaartverzekering Twenthe en omdat op dit moment nog geen sprake is van voldoende financiële stabiliteit.
De schulden aan de Woningstichting en Menzis zijn ontstaan toen er in 2015/2016 onvoldoende inkomen werd ontvangen. Een van de oorzaken hiervan was het feit dat de inwonende zoon [naam zoon] geen inkomen had en er vanaf het moment dat hij 18 jaar is geworden voor hem geen kindgebonden budget meer werd ontvangen. Inmiddels is [naam zoon] 20 jaar en heeft hij geen inkomen. In de afgelopen jaren heeft [naam zoon] dus ook niet kunnen bijdragen in de huishoudelijke kosten. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat het budget van [appellante] zeer krap is. Er is geen financiële buffer en eventueel extra kosten kunnen niet worden betaald. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de financiële situatie tot op heden onvoldoende stabiel is en dat er een groot risico op nieuwe schulden bestaat. Onlangs is een procedure gevoerd in verband met dreigende woningontruiming als gevolg van geluidsoverlast, maar zowel [appellante] als de beschermingsbewindvoerder weten niet of er een proceskostenveroordeling ten laste van [appellante] is uitgesproken. Het is dus niet duidelijk of de procedure tot een nieuwe schuld heeft geleid. Ondanks het beschermingsbewind lijkt er onvoldoende zicht op de financiën te zijn, aldus de rechtbank.
Van [appellante] had vanaf het moment dat [naam zoon] 18 jaar werd [datum] ) en zij het zonder kindgebonden budget en kinderbijslag moest stellen, verwacht mogen worden dat zij [naam zoon] om kostgeld zou vragen om haar gezinsbudget op peil te houden. Door dat lange tijd niet te doen, kwam [appellante] structureel geld tekort. Daardoor heeft zij binnen de vijfjaarstermijn bestaande schulden onbetaald gelaten en zijn er enkele nieuwe schulden ontstaan.
Dat de omstandigheden van [appellante] met haar belaste verleden van enige invloed zullen zijn geweest op haar doen en laten in die periode is voorstelbaar, maar dat rechtvaardigt onvoldoende haar langdurig passieve houding ten opzichte van het in stand blijven van de maandelijkse tekorten in het gezinsbudget.
Reeds op grond van het voorgaande kan [appellante] niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Voor het in hoger beroep overgelegde, door de beschermingsbewindvoerder opgestelde, budgetplan (dat volgens een e-mail van de beschermingsbewindvoerder aan de advocaat van [appellante] van 11 oktober 2018 is geschreven voor de situatie na aanvangsdatum schuldsaneringsregeling) is het nodige werk verzet. Het feit dat [naam zoon] (uit)eindelijk een aandeel levert in de kosten van de gezinshouding is op zichzelf een positieve ontwikkeling, maar deze is nog maar van heel recente datum en onder de nodige druk op [appellante] en [naam zoon] tot stand gekomen.
Het kostgeld dat [naam zoon] thans betaalt vormt één van de cruciale pijlers van het budgetplan en [appellante] is, om maandelijks rond te kunnen komen, daarvan dus sterk afhankelijk.
Dit leidt het hof tot het oordeel dat ten aanzien van [appellante] nog onvoldoende kan worden gesproken van een stabiele en bestendige situatie om thans een verantwoord begin te maken van de schuldsaneringsregeling. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat recent nog schulden zijn ontstaan en dat van de nog maar heel kort geleden ingezette ontwikkelingen op wat langere termijn de gunstige effecten zullen moeten worden afgewacht. Het risico van het ontstaan van nieuwe, bovenmatige, schulden indien [appellante] nu al zou worden toegelaten tot die regeling, met als mogelijk gevolg een tussentijdse beëindiging met alle consequenties van
4. De beslissing