ECLI:NL:GHARL:2018:8505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
17/01295
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de fiscale kwalificatie van een bovenwoning in relatie tot ondernemingsvermogen en privévermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de fiscale kwalificatie van een bovenwoning die door belanghebbende en zijn familie werd gebruikt in combinatie met hun dansschool. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bovenwoning keuzevermogen vormde en niet verplicht privévermogen, wat belanghebbende betwistte. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, waarbij de Inspecteur een winstcorrectie had toegepast op de verkoop van de onroerende zaak. Belanghebbende stelde dat de bovenwoning uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte was gebruikt, terwijl de Inspecteur betoogde dat de bovenwoning ook dienstbaar was aan de onderneming. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de bovenwoning uitsluitend voor privédoeleinden was gebruikt. De feiten, zoals het gebruik van de tussendeur tussen de dansschool en de bovenwoning en de aanwezigheid van reclame voor de dansschool aan de gevel, wezen erop dat de bovenwoning ook een rol speelde in de bedrijfsvoering. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 17/01295
uitspraakdatum:
25 september 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 17 oktober 2017, nummer LEE 16/381, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar onder meer een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.411. Daarbij is aan belanghebbende voorts een bedrag van € 1.730 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De aanslag en de beschikking inzake de belastingrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd door de Inspecteur.
1.3.
Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018 te Leeuwarden. De zaak van belanghebbende is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken van zijn echtgenote [A] en zijn dochter [B] , met de procedurenummers 17/01296 en 17/01297. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en diens gemachtigde ir. [C] alsmede [D] en mr. [E] namens de Inspecteur.
1.6.
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteerde sinds 1991 tezamen met zijn echtgenote [A] en zijn dochter [B] in de vorm van een vennootschap onder firma een dansschool (genaamd “dansstudio [F] ”) op het adres [a-straat 1] te [G] .
2.2.
De firmanten hebben genoemde onroerende zaak aan de [a-straat 1] in 1991 in eigendom verkregen (ieder voor éénderde deel) voor f. 200.000. Deze prijs had betrekking op ‘de bedrijfsruimte (waarin (…) een dansinstituut is gevestigd) met afzonderlijke bovenwoning’. Daarnaast hebben de firmanten bedragen betaald voor roerende zaken en goodwill.
2.3.
De firmanten zijn de bovenwoning in 1991 gaan bewonen. De dansschool heeft een eigen toegangsdeur. Voorts beschikt de dansschool over een extra deur die als nooduitgang wordt gebruikt. Daarnaast heeft het pand een afzonderlijke buitendeur die toegang geeft tot een hal. De bovenwoning is vanuit deze hal te bereiken. In deze hal bevindt zich namelijk een toegangsdeur tot de trap naar de bovenwoning. Voorts bevindt zich in deze hal een tussendeur naar de bar van de dansschool. Deze tussendeur is afsluitbaar. De firmanten maakten gebruik van de tussendeur om van de bovenwoning naar de dansschool te gaan en vice versa. Aan de gevel van de bovenwoning is sinds 1991 een reclame-uiting van de dansschool aangebracht. Een deel van de was van de dansschool werd in de in de bovenwoning aanwezige wasmachine gedaan.
2.4.
De onroerende zaak [a-straat 1] is juridisch niet gesplitst in appartementsrechten. De bovenwoning is zelfstandig rendabel te maken.
2.5.
Na de verkrijging ervan hebben de firmanten de gehele onroerende zaak, dus zowel het bedrijfsgedeelte waarin de dansschool is gevestigd als de bovenwoning, tot het ondernemingsvermogen gerekend. De kosten en afschrijvingen met betrekking tot de bovenwoning zijn door de firmanten in de jaren tot en met 2009 ten laste van het resultaat uit onderneming gebracht.
2.6.
In januari 2012 hebben de firmanten de onroerende zaak [a-straat 1] verkocht voor een bedrag van € 475.000, waarvan € 158.333 betrekking heeft op de bedrijfsruimte op de begane grond en € 316.667 op de bovenwoning. De eigendom van de onroerende zaak is op 15 maart 2012 door de firmanten overgedragen. De koper heeft de bovenwoning verhuurd aan een derde en de begane grond (de dansschool) aan de firmanten voor een periode van vijf jaar. Daarbij is de tussendeur afgesloten.
2.7.
De gemachtigde van de firmanten heeft op 19 juni 2012 een brief aan de Inspecteur geschreven, waarin hij het standpunt heeft ingenomen dat de bovenwoning sinds de aanschaf ervan in 1991 onjuist is geëtiketteerd door de firmanten, aangezien volgens hem sprake is van verplicht privévermogen.
2.8.
In de aangiften IB/PVV 2010 van de firmanten is de bovenwoning ‘fiscaal geruisloos’ overgebracht van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen tegen een waarde van 50% van € 475.000. De aanslagen IB/PVV 2010 zijn overeenkomstig deze aangiften opgelegd aan de firmanten. Nadien, op 15 november 2012, heeft de gemachtigde herziene aangiften IB/PVV 2010 van de firmanten ingediend, waarin de overbrenging van de bovenwoning naar het privévermogen is geschied tegen de kostprijs ervan en waarbij is uitgegaan van een waarde van de bovenwoning van 66,67% van € 475.000. Deze herziene aangiften zijn echter niet geformaliseerd door middel van belastingaanslagen.
2.9.
In reactie op de brief van 19 juni 2012 van de gemachtigde heeft de Inspecteur hem in zijn brief van 19 december 2012 geschreven dat de bovenwoning in zijn visie keuzevermogen vormde.
2.10.
In de aangiften IB/PVV 2011 van de firmanten is de bovenwoning als privévermogen verwerkt (eigenwoningregeling). Overeenkomstig deze aangiften zijn de aanslagen IB/PVV 2011 aan de firmanten opgelegd.
2.11.
In de aangiften IB/PVV 2012 hebben de firmanten een winst verantwoord ter zake van de verkoop van het bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak. Met betrekking tot de bovenwoning is door hen geen winst verantwoord in deze aangiften. Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2012 van de firmanten is de Inspecteur afgeweken van deze aangiften. De Inspecteur heeft bij iedere firmant een winstcorrectie toegepast ter zake van de verkoop van de bovenwoning omdat de bovenwoning volgens hem tot het ondernemingsvermogen behoort. De hoogte van de winstcorrecties als zodanig is tussen partijen niet in geschil.
2.12.
Tegen deze winstcorrecties hebben de firmanten vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.
2.13.
In hoger beroep heeft belanghebbende een op 28 oktober 2017 gedagtekende verklaring van [H] overgelegd. Deze verklaring behelst het volgende:
"Bij deze verklaar ik, H, geboren in 1960 te I dat ik in de periode 1991 tot april 1992 met enige regelmaat logeerde bij de familie X aan de a-straat 1, G, in verband met werkzaamheden binnen de dansstudio.
Verder verklaar ik dat ik in 1998 van februari tot en met september een tijdelijke huisvesting heb gevonden bij de familie X; in deze periode verbleef ik afwisselend in de logeerkamers welke gelegen waren op de eerste verdieping, meteen links, de ruimte waar ook de wasmachine en droger stonden en de kamer waar privé meubels waren opgeslagen".
[H] jureerde in genoemde jaren bij het ‘afdansen’ in de dansschool.
2.14.
In 2017 hebben de firmanten de exploitatie van de dansschool gestaakt.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de bovenwoning vanaf de aanschaf ervan door de firmanten keuzevermogen vormde (standpunt Inspecteur) dan wel verplicht privévermogen (standpunt belanghebbende).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een pand deel uitmaakt van het privévermogen dan wel van het ondernemingsvermogen van een belastingplichtige, is in het algemeen beslissend de wil van die belastingplichtige zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid zouden zijn te buiten gegaan. Een belastingplichtige overschrijdt de grenzen der redelijkheid door een gedeelte van een juridisch niet in appartementsrechten gesplitst pand tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, indien dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken en vast staat dat het door de belastingplichtige uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming (vgl. onder meer HR 17 september 2010, nr. 09/00332, ECLI:NL:HR:2010:BL7968 en HR 29 juni 2012, nr. 11/03295, ECLI:NL:HR:2012:BV8954).
4.2.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep het door de Rechtbank verworpen betoog dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan (en nadien) verplicht privévermogen vormde. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd weersproken.
4.3.
Alsdan rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting ervan, aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan (en nadien) uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte van zijn gezin zou worden gebruikt en dat de bovenwoning niet op enigerlei wijze dienstbaar zou zijn aan de dansschool (vgl. HR 13 maart 2015, nr. 14/02141, ECLI:NL:HR:2015:557). Dat de bovenwoning zelfstandig rendabel is te maken, is tussen partijen niet in geschil.
4.4.
Belanghebbende is naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd aan de op hem rustende bewijslast te voldoen. In aanmerking genomen dat:
  • de tussendeur in de hal door de firmanten steevast is gebruikt om de dansschool vanuit de bovenwoning te betreden;
  • een deel van de was van de dansschool werd gedaan in de in de bovenwoning aanwezige wasmachine;
  • de gevel van de bovenwoning sinds 1991 is gebruikt voor een reclame-uiting van de dansschool;
  • [H] , die jureerde bij het ‘afdansen’, gedurende een zeer lange periode met enige regelmaat is gehuisvest geweest in de bovenwoning, en
  • een deel van de administratie, naar het Hof aannemelijk acht, is verricht in de bovenwoning,
kan immers niet worden gezegd dat de bovenwoning uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte van de firmanten is gebruikt en dat de bovenwoning niet op enigerlei wijze dienstbaar is geweest aan de dansschool. Nu deze feiten en omstandigheden naar het oordeel van het Hof licht werpen op de situatie ten tijde van de aanschaf van de onroerende zaak door de firmanten, is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan uitsluitend ter voorziening in de woonbehoefte van het gezin zou worden gebruikt en dat de bovenwoning niet op enigerlei wijze dienstbaar zou zijn aan de dansschool.
4.5.
Dit betekent dat de bovenwoning ten tijde van de aanschaf ervan door de firmanten zogenoemd keuzevermogen vormde en dat de firmanten de grenzen der redelijkheid niet hebben overschreden door de bovenwoning tot het ondernemingsvermogen te rekenen.
4.6.
Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur.
4.7.
Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de onderhavige aanslag wordt gehandhaafd, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Daarom is de uitspraak ondertekend door mr. J.W. baron van Knobelsdorff.
De griffier, namens de voorzitter,
( H. de Jong) (J.W. baron van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 september 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.