Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die samen met zijn echtgenote 50% van de aandelen in BV A bezit. Aan hen is een lening van € 100.000 verstrekt in het kader van de Wet werk en bijstand, met de voorwaarde dat het bedrag aan de BV zou worden doorgeleend. Na enkele jaren faalt de BV, en in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting vormt belanghebbende een voorziening ter grootte van de helft van de resterende lening. De Inspecteur corrigeert deze voorziening, wat leidt tot het hoger beroep.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de lening niet onzakelijk was en dat de voorziening ten onrechte is gecorrigeerd. Het Hof stelt vast dat de lening is verstrekt onder voorwaarden die een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, maar dat de omstandigheden van de lening en de levensvatbaarheid van de BV op het moment van verstrekking een andere conclusie rechtvaardigen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en stelt het verlies uit werk en woning vast op € 10.643, waarbij de bestreden aanslag tot nihil wordt verminderd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij het beoordelen van leningen tussen aandeelhouders en hun vennootschappen rekening te houden met de specifieke omstandigheden en de levensvatbaarheid van de onderneming. Het Hof concludeert dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lening onzakelijk was, en dat de vordering van belanghebbende op de BV kan worden afgewaardeerd.