ECLI:NL:GHARL:2018:7838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
200.232.843/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens niet-naleving van re-integratieverplichtingen door de werkneemster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werkneemster, [verzoekster], die niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. De werkneemster, geboren in Paraguay en in dienst bij Hago Nederland B.V., had zich ziekgemeld en was niet verschenen op meerdere oproepen van de werkgever en de bedrijfsarts. Hago verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair wegens verwijtbaar handelen van de werkneemster en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden en de transitievergoeding geweigerd, omdat de werkneemster ernstig verwijtbaar had gehandeld.

In hoger beroep heeft de gemeente Groningen, als bewindvoerder van de werkneemster, grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de werkneemster onvoldoende had meegewerkt aan haar re-integratie, maar dat er ook psychische problematiek speelde die haar handelen beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de werkneemster recht had op een transitievergoeding, ondanks de eerdere weigering door de kantonrechter. De beslissing van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd, en Hago werd veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2018. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.843/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6193019)
beschikking van 28 augustus 2018
in de zaak van
de gemeente Groningen(
de Groningse Kredietbank)
zetelende te Groningen,
hierna:
GKB
in haar hoedanigheid van bewindvoerster over de goederen en gelden van
[verzoekster] , laatst genoemdehierna:
[verzoekster],
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudende te Groningen,
tegen:
Hago Nederland B.V.,
gevestigd te Heerlen,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna:
Hago,
advocaat: mr. R.M. Dessaur te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 1 november 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, ter griffie ontvangen op 30 januari 2018;
- het verweerschrift, ter griffie ontvangen op 23 mei 2018;
- de op 4 juli 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
Vervolgens heeft het hof een datum voor de uitspraak bepaald.
2.2
GKB heeft het hof - verkort weergegeven - verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 4 november 2017 te vernietigen en
primair
Hago te veroordelen om [verzoekster] toe te laten tot haar re-integratiewerkzaamheden als schoonmaakster op de overigens gebruikelijke tijdstippen en voorwaarden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
daarnaast Hago te veroordelen om over de periode vanaf 1 april 2017 tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd aan [verzoekster] te betalen:
a. de somma van € 903,93 bruto verhoogd met 8% vakantiebijslag per maand en toeslagen te betalen maandelijks bij nabetaling;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder a gevorderde;
c. de wettelijke rente over het onder a gevorderde;
onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
subsidiair
-de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de kantonrechter daarin de datum van ontbinding heeft bepaald op 1 december 2017 en in zoverre opnieuw recht doende door de datum van ontbinding te bepalen op 1 januari 2018;
-de bestreden beschikking vernietigen voor zover de kantonrechter daarin voor recht heeft verklaard dat appellante geen recht heeft op een transitievergoeding en in zoverre opnieuw recht doende voor recht te verklaren dat appellante op grond van art. 7:673 lid 1 BW recht heeft op de transitievergoeding;
meer subsidiair
aan [verzoekster] op grond van art. 7:673 lid 8 BW de transitievergoeding toe te kennen, althans gedeeltelijk toe te kennen.
In alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, althans vanaf de dag van het verzoekschrift in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Hago in de kosten van de procedure.

3.De feiten

Het hof zal uitgaan van de feiten zoals die door de rechtbank in de beschikking van 1 november 2017 zijn vastgesteld. Het hof zal die feiten hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep relevant, herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens zijn komen vast te staan.
3.1
[verzoekster] , geboren [in] 1972 te Paraguay en in het bezit van de Spaanse nationaliteit, is in 2006 naar Nederland gekomen. Op 1 maart 2010 is zij als schoonmaakster in dienst getreden van ISS.
3.2
Per maart 2013 is zij, na een aanbesteding, op grond van de cao in de Schoonmaak- en het Glazenwassersbedrijf, in dienst getreden bij Hago in de functie van medewerkster algemeen schoonmaakonderhoud in de regio Groningen en omstreken voor 17,5 uur per week tegen een bruto uurloon van € 11,92 exclusief vakantietoeslag.
3.3
[verzoekster] heeft zich op 16 februari 2016 ziekgemeld. Hago heeft [verzoekster] op 14 april 2016 laten uitnodigen voor een spreekuur bij de aangewezen bedrijfsarts. Bij brief van 20 april 2016 stelt Hago vast dat [verzoekster] zonder opgave van reden niet is verschenen op het consult van de bedrijfsarts. Hago kondigde aan dat de betaling van het loon per 14 april 2016 zal worden opgeschort.
Nadat het UWV om een deskundigenoordeel was verzocht en daaruit bleek dat [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt was, is de loonbetaling hervat.
3.4
De bedrijfsarts vermeldt in de bijstelling probleemanalyse van 7 juli 2016 onder meer dat er sprake is van ziekte en dat tijdelijk sprake is van een urenbeperking totdat de medische situatie weer in balans is. De bedrijfsarts geeft aan dat [verzoekster] per direct kan starten met 1 uur per dag in eigen tempo, niet alleen werken, rekening houdend met de beperkingen.
3.5
[verzoekster] is in september 2016 opnieuw opgeroepen bij de bedrijfsarts. In de bijstelling probleemanalyse van 29 september 2016 vermeldt de bedrijfsarts dat sprake is van "beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren (beperkt in conflicthantering, is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is; aangewezen op werk waarbij zij niet alleen is)". Verder is vermeld dat de prognose vooralsnog gunstig is. Geadviseerd is [verzoekster] arbeidsritme te laten opbouwen door 1 uur op het werk te zijn om koffie te drinken of om lichte werkzaamheden te verrichten waarbij bovenstaande beperkingen in acht dienen te worden genomen.
3.6
De casemanager van Hago heeft bij e-mail van 31 oktober 2016 [verzoekster] verweten dat zij niet bereikbaar is en dat zij tot op heden niets van zich heeft laten horen. [verzoekster] heeft bij e-mail van 31 oktober 2016 aangegeven dat het contact in het vervolg via de FNV moet verlopen. De casemanager heeft daarop per mail verzocht om te overleggen over een afspraak bij de bedrijfsarts en gemeld dat [verzoekster] als werknemer gevolg dient te geven aan oproepen van de werkgever.
3.7
[verzoekster] heeft op 2 november 2016 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft in het verslag van 4 november 2016 aangegeven dat het advies ongewijzigd bleef.
3.8
Op 16 november 2016 heeft Hago tijdens een gesprek [verzoekster] opgedragen om 21 november 2016 haar werkzaamheden te hervatten op het project RUG voor 5 uur per week. [verzoekster] is die dag met die werkzaamheden begonnen.
3.9
[verzoekster] heeft zich op 10 januari 2017 ziekgemeld. Op 10 januari 2017 heeft de casemanager van Hago [verzoekster] telefonisch geprobeerd te bereiken, haar voicemail ingesproken en [verzoekster] gevraagd om haar die dag terug te bellen. Dat is niet gebeurd.
3.1
[verzoekster] is niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 19 januari 2017. [verzoekster] is vervolgens opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts van 2 februari 2017. De bedrijfsarts verwees naar het eerdere advies en handhaaft dat [verzoekster] kan beginnen met werk om 11 uur 's ochtends in verband met behandeling waarbij de uren op het werk met een opbouw worden uitgebreid. Voorts adviseerde de bedrijfsarts, aangezien er problemen spelen op sociaal gebied en deze deels werk gerelateerd zijn, dringend dat werknemer en werkgever met elkaar in gesprek gaan om de problemen op te lossen.
3.11
Hago heeft [verzoekster] bij brief van 15 februari 2017 uitgenodigd voor een gesprek op haar kantoor te Groningen. In die brief is [verzoekster] geadviseerd iemand mee te nemen naar het gesprek die voor haar kan tolken. Als reden voor het gesprek was vermeld, dat de bedrijfsarts had aangegeven dat [verzoekster] kan beginnen met opbouwen van de werkzaamheden en dat [verzoekster] de problemen met werkgever Hago moet oplossen. Hago spoorde [verzoekster] aan om goed na te denken over welke problemen zij ervaart en wat zij met Hago wil bespreken.
[verzoekster] is die dag niet op het gesprek verschenen.
3.12
Bij brief van 24 februari 2017 heeft Hago [verzoekster] nogmaals opgeroepen voor een gesprek op 27 februari 2017 met mededeling dat zij uiteraard een tolk of iemand ter ondersteuning kan meenemen. Tevens is aangekondigd dat indien zij niet op het gesprek verschijnt Hago genoodzaakt zou zijn om met ingang van 27 februari 2017 de loonopschorting om te zetten in een loonstop.
3.13
[verzoekster] heeft op 27 februari 2017 een gesprek gehad met medewerkers van Hago. Bij brief van 28 februari 2017 heeft Hago verslag gedaan van dat gesprek, waarbij [verzoekster] had aangegeven dat zij veel privéproblemen heeft en dat de problemen met Hago voornamelijk te maken hebben met de druk die zij zelf voelt. Hago verzocht in die brief [verzoekster] om na te denken en zelf met een plan voor de toekomst dan wel met een re-integratie plan te komen.
3.14
Hago heeft bij e-mail van 7 maart 2017 [verzoekster] bericht de opschorting van het loon vanaf 26 januari 2017 te handhaven.
3.15
[verzoekster] heeft Hago laten weten niet in staat zijn tot enige vorm van re-integratie. Hago heeft [verzoekster] bij brief van 29 maart 2017 gemeld dat het niet gelukt is haar telefonisch te bereiken.
3.16
Hago heeft op 3 april 2017 [verzoekster] bij brief verweten dat zij vanaf februari 2017 niet heeft medegewerkt aan haar re-integratie. [verzoekster] is telefonisch niet bereikbaar, heeft geen reactie gestuurd op een brief, is niet verschenen op spreekuren van de bedrijfsarts van 16 en 31 maart 2017 en heeft niet medegewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak.
Voorts wordt aangekondigd dat als [verzoekster] niet reageert haar loon vanaf 5 april 2017 zal worden stopgezet.
3.17
Hago heeft bij brief van 23 mei 2017 [verzoekster] erop gewezen dat zij vanaf 31 maart 2017 niet meer voor Hago bereikbaar was en niet is verschenen op uitnodigingen van de werkgever en de arbodienst. Verder deelde Hago mee dat zij een deskundigenoordeel bij het UWV zal aanvragen.
3.18
In het deskundigenoordeel van 28 juni 2017 komt het UWV tot het oordeel dat [verzoekster] als werknemer onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie. In dat oordeel wordt verwezen naar de onderliggende rapportage van de arbeidsdeskundige.
3.19
Bij e-mail van 15 juni 2017 heeft de FNV namens [verzoekster] aan Hago aangegeven dat ze het lastig vindt om haar verhaal kwijt te kunnen bij de Arboarts. Verzocht is om een andere Arboarts in te schakelen.
3.2
Hago heeft daarop [verzoekster] uitgenodigd voor het spreekuur van een andere bedrijfsarts. Die heeft geadviseerd dat er lichte arbeidsmogelijkheden zijn. In de bijstelling probleemanalyse van 3 juli 2017 is vermeld:
“Mevrouw heeft diverse fysieke beperkingen en beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Zij is hiervoor onder adequate behandeling, echter tot nu toe is er medisch gezien geen stabiele situatie. Mevrouw heeft energetische beperkingen, is beperkt met piekbelasting en tijdsdruk, kan de aandacht beperkt verdelen, is beperkt met langdurig lopen en staan, kan geen zware fysieke arbeid doen. Er zijn echter wel arbeidsmogelijkheden (lichte aangepaste werkzaamheden, zoals eerder geadviseerd) en mevrouw heeft aangegeven dat zij in een laagtempo de re-integratie wil gaan opstarten. Dat lijkt mij een goed idee en zij zal zelf met een schema komen hoe zij de re-integratie wil oppakken. Ik heb haar geadviseerd dat ze wel eerst in gesprek moet gaan met HAGO om een en ander af te stemmen. Ik stel voor dat u zo spoedig nog mogelijk met elkaar afspraak gemaakt om over de situatie te spreken en afspraken maakt over de re-integratie.”
3.21
Hago heeft [verzoekster] bij brief van 6 juli 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 11 juli 2017 voor nader overleg over de re-integratie.
3.22
[verzoekster] heeft Hago bij e-mail van 10 juli 2017 bericht zij “
geen spreekuur met Hago zal hebben tot ik verschillende afspraken en documenten heb gehaald bij mijn huisarts, psychiater en UWV. Pas na dat ik mijn nieuwe en sterkere medicijnen heb gehaald voor mijn depressie en een afspraak bij UWV heb afgerond zal contact nemen met Hago om een spreekuur in te plannen voor mijn re-integratie.”
3.23
Bij brief van 13 juli 2017 heeft Hago [verzoekster] medegedeeld dat [verzoekster] onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie. Verwezen is naar het deskundigenoordeel van het UWV van 27 juni 2017. Medegedeeld is dat de loonstop wordt gehandhaafd en dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden ingediend.
3.24
Bij beschikking van 7 september 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland is beschermingsbewind in de zin van artikel 1:431 BW over [verzoekster] ingesteld met aanstelling van GKB als bewindvoerster.
3.25
[verzoekster] heeft een verzoek voor een deskundigenoordeel ingediend bij het UWV. Het UWV heeft op 27 november 2017 een deskundigenbericht verstrekt, onder verwijzing naar het aangehechte oordeel van de arbeidsdeskundige. De conclusie daarvan luidt als volgt:
“Nu de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er bij de werknemer medisch gezien geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, kan er niet gesteld worden dat werknemer 100% arbeidsongeschikt is en niet kan re-integreren. Re-integreren kan ook betekenen dat de werknemer verzocht wordt te verschijnen bij de werkgever om - uitgaande van de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid - te praten over en invulling te geven aan re-integratie, hoe gering ook.
Een belemmerende factor en aandachtspunt ten aanzien van de re-integratie van de werknemer is wel dat werknemer bij meer diepgaande gesprekken in het Nederlands en/of het bespreken van voor haar nieuwe informatie in het Nederlands, de bedoeling niet goed dan wel onvoldoende begrijpt wat tot misverstanden, onbegrip en frustratie kan leiden. Mijns inziens is een tolk Spaans bij die gesprekken daarom wenselijk.”

4.De verzoeken en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Hago heeft in eerste aanleg de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair wegens verwijtbaar handelen of nalaten, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft bij wege van zelfstandig tegenverzoek uitbetaling van haar loon vanaf april 2017 en uitbetaling van (niet gespecificeerde) opgebouwde overuren verzocht. Subsidiair heeft zij aanspraak gemaakt op de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.2
De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding getoetst aan artikel 7:671b, lid 5 BW dat bepaalt onder welke voorwaarden bij het niet houden aan re-integratieverplichtingen de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat aan de formele vereisten is voldaan en heeft overwogen dat [verzoekster] gedurende langere tijd en bij herhaling ondanks een aangezegde en geëffectueerde loonstaking, geen medewerking heeft verleend aan het inzetten van een re-integratie en daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden noch de medische gegevens via de huisarts zijn aan te merken als zodanig bijzondere of verzachtende omstandigheden dat daarmee geen sprake meer is van ernstig verwijtbaar handelen.
4.3
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden tegen 1 december 2017 en heeft het verzoek om toekenning van de transitievergoeding afgewezen, omdat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en niet is gebleken dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook de billijke vergoeding is geweigerd. De kantonrechter heeft ook de overige tegenverzoeken afgewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

5.1
GKB heeft vijf grieven voorgedragen. De grieven 1 tot en met 3 zien op de toewijzing van het verzoek van Hago. Grief 4 ziet op de beslissing om de transitievergoeding (geheel) aan [verzoekster] te ontzeggen, terwijl grief 5 betrekking heeft op de loonstop met ingang van april 2017. Tegen de beslissingen om geen billijke vergoeding toe te kennen en de (impliciete) afwijzing van het verzoek tot uitbetaling van overuren zijn geen grieven opgeworpen.
5.2
Het hof stelt vast dat de verzoeken zoals GKB die heeft geformuleerd, niet overeenstemmen met de mogelijkheden die de wetgever de appelrechter in artikel 7:683 BW heeft toegekend. De primaire vordering is om die reden niet toewijsbaar, behoudens de loonvordering die betrekking heeft op de periode tot de ontbindingsdatum die het hof hierna afzonderlijk zal bespreken. Het hof voegt daaraan nog toe dat [verzoekster] in eerste aanleg heeft aangegeven niet naar Hago terug te willen en dat dit standpunt ook ter terechtzitting van het hof is herhaald. Ook voor het meer subsidiaire verzoek om de ontbindingsdatum op één maand later te stellen dan de kantonrechter heeft gedaan geldt dat dit niet binnen het bereik van artikel 7:683 BW valt.
Grief 3, die zich tegen de ontbindingsdatum keert, behoeft dan ook geen verdere behandeling.
5.3
Het centrale betoog in de
grieven 1 en 2van [verzoekster] is dat Hago er voor had moeten zorgdragen dat alle correspondentie met haar in het Spaans werd vertaald en dat bij alle gesprekken een tolk Spaans aanwezig was. Dit is volgens GKB de verantwoordelijkheid van de werkgever die er voor heeft gekozen iemand in dienst te nemen die de Nederlandse taal nauwelijks machtig is. Nu dat niet is gebeurd kan [verzoekster] , indien zij al integratieverplichtingen zou hebben geschonden, daarvan geen verwijt worden gemaakt.
5.4
Deze grieven falen. Het hof overweegt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de werknemer die in een Nederlandstalig bedrijf werkzaam is, primair er zelf voor moet zorgdragen dat hij in het Nederlands gevoerde communicatie en gegeven opdrachten voldoende begrijpt en zo nodig zelf hulp moet inroepen indien daarbij problemen worden ervaren. Van de werkgever mag worden verwacht dat deze probeert om taalproblemen te voorkomen en de werknemer behulpzaam is bij het vinden van oplossingen indien de werkgever merkt dat de communicatie een probleem is, maar de verplichtingen van de werkgever in dat kader gaan zeker niet zover dat alle correspondentie en gesprekken in de moedertaal van elke werknemer vertaald moeten worden. Het hof acht niet aangetoond dat de kennis van het Nederlands van [verzoekster] zo gebrekkig was dat zij zelfs niet heeft begrepen dat zij op afspraken met bedrijfsarts dan wel anderszins met Hago werd verwacht. Zij heeft meerdere malen aan uitnodigingen van Hago om bij de bedrijfsarts of op het werk te verschijnen geen gehoor gegeven, terwijl zij de uitnodigingen wel had ontvangen, zoals volgt uit de hiervoor vastgestelde feiten. Het door [verzoekster] in eerste aanleg gevoerde verweer dat correspondentie haar niet had bereikt is door de kantonrechter gemotiveerd verworpen en is in hoger beroep niet herhaald. Het had naar ’s hofs oordeel op de weg van [verzoekster] gelegen om, nadat zij op het punt van de re-integratie in conflict met Hago was geraakt, zelf eerder hulp in te schakelen. Hago heeft haar ook uitdrukkelijk uitgenodigd om iemand mee te nemen voor ondersteuning en/of tolken.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat [verzoekster] is te kort geschoten in haar re-integratieverplichtingen en verwerpt de stelling van GKB dat haar daarvan geen enkel verwijt valt te maken.
5.5
Het standpunt van [verzoekster] dat zij geen enkele mogelijkheid had om te re-integreren, vindt geen steun in het door haar zelf verzochte advies van het UWV, vermeld onder rechtsoverweging 3.25. Daarop stuit ook haar stelling af dat Hago op 3 april 2017 niet tot opschorting van de uitbetaling van het loon op grond artikel 629 lid 6 BW had mogen overgaan.
Grief 5faalt en de vordering tot uitbetaling van het loon over de periode april tot en met 1 december 2017 is niet toewijsbaar.
5.6
Ten slotte resteert de vraag of de transitievergoeding terecht aan [verzoekster] is ontzegd. Het hof overweegt dat de hoofdregel is dat de ontslagen werknemer aanspraak heeft op een transitievergoeding. De uitzonderingen op deze hoofdregel zijn opgenomen in artikel 7:673 lid 7 BW, waarbij de uitzondering sub c, het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer omvat. Het stelselmatig niet naleven van re-integratievoorschriften kan volgens de wetsgeschiedenis onder ernstig verwijtbaar handelen worden geschaard. Het hof is evenwel van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt voldoende dat bij [verzoekster] ook sprake is van psychische problematiek die maakt dat haar handelwijze haar niet ten volle kan worden aangerekend. Daarom is naar ’s hofs oordeel in dit geval van ernstige verwijtbaarheid geen sprake, zodat [verzoekster] wel aanspraak heeft op een transitievergoeding. Voor de berekening van die vergoeding dient, zoals Hago terecht heeft opgemerkt, uitgegaan te worden van de aanvangsdatum van 1 maart 2013. Immers op grond van HR 17 november 2017 ECLI:NL:HR:2017:2905 (Constar) moet de vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap in het kader van de transitievergoeding in dit geval naar het voor 1 juli 2015 geldende recht worden beoordeeld (het “zodanige banden-criterium” van het arrest Van Tuinen - Wolters, ECLI:NL:HR:2012:BV9603). Nu Hago alleen door de werking van een cao-beding verplicht een arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft moeten sluiten, is geen sprake van opvolgend werkgeverschap overeenkomstig die maatstaf.
Grief 4slaagt gedeeltelijk.
5.7
Het hof zal Hago dan ook veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, berekend over een dienstverband van 1 maart 2013 tot 1 december 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2018 zoals volgt uit artikel 7:686a, lid 1 BW.
De slotsom
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover daarbij [verzoekster] de transitievergoeding is ontzegd, vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende, de transitievergoeding als hiervoor omschreven toekennen.
5.9
Het hof ziet aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren, nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 1 november 2017 uitsluitend voor zover daarbij aan [verzoekster] de transitievergoeding is ontzegd en veroordeelt Hago tot betaling aan GKB de transitievergoeding als hiervoor onder 5.7 omschreven, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2018;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, D.H. de Witte en J.A. Gimbrère en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2018.