In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2018 uitspraak gedaan op het herzieningsverzoek van belanghebbende, [X] [Z], tegen eerdere uitspraken van het Hof van 9 augustus 2016. Het verzoek tot herziening betreft belastingaanslagen en vergrijpboetes die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2000 tot en met 2004. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals naheffingsaanslagen omzetbelasting. Na bezwaar en beroep zijn eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof vernietigd en de zaak is ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Belanghebbende heeft in zijn verzoek om herziening nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder getuigenverklaringen die zijn afgelegd in een strafzaak tegen hem. Hij stelt dat deze verklaringen aantonen dat hij gelden voor derden in bewaring heeft genomen en dat hij de in bewaring genomen gelden aan die derden heeft teruggegeven. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de door belanghebbende overgelegde getuigenverklaringen dateren van vóór de eerdere uitspraken en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het Hof heeft het verzoek tot herziening afgewezen, omdat de omstandigheden die belanghebbende aanvoert niet voldoen aan de vereisten voor herziening volgens de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak benadrukt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. Het Hof heeft ook overwogen dat de klachten van belanghebbende over de procedurele gang van zaken niet tot herziening kunnen leiden, omdat deze eerder zijn behandeld in de cassatieprocedure. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.