ECLI:NL:GHARL:2018:6581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
200.215.271/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2016. De appellant stelde dat hij pas na het verstrijken van de beroepstermijn op de hoogte was geraakt van het vonnis, en meende daarom ontvankelijk te zijn in zijn beroep. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appeltermijn ruimschoots was overschreden, aangezien de appeldagvaarding op 11 april 2017 was uitgebracht, terwijl het vonnis al op 20 juni 2016 was gewezen.

Het hof heeft de feiten in overweging genomen, waaronder dat de appellant vennoot was van een vennootschap onder firma en dat de dagvaarding in kort geding aan zijn medevennoot was betekend. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van de dagvaarding en het vonnis, en dat hij pas door derdenbeslag op 17 maart 2017 van het vonnis op de hoogte raakte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel van openbare orde is en dat er slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet binnen een redelijke termijn na kennisname van het vonnis appel heeft ingesteld. De appellant is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 313,- aan verschotten en € 759,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.271/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5103804 / MV EXPL 16-78)
arrest in kort geding van 17 juli 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.R. Vlieger, kantoorhoudend te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C. Hofmans, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland sector civiel, locatie Almere (hierna: de kantonrechter) van 20 juni 2016.
1.2
In hoger beroep zijn de volgende stukken gewisseld:
- het exploot van dagvaarding in hoger beroep van 11 april 2017, tevens houdende grieven;
- een akte overlegging stukken aan de zijde van [appellant] ;
- de memorie van antwoord (met één productie).
1.3
[appellant] is in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bij memorie van antwoord overgelegde productie, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd, althans dat hij van de in dat vonnis uitgesproken veroordeling wordt ontheven, dat de vorderingen tegen hem alsnog worden afgewezen, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om wat op grond van dat vonnis is voldaan terug te betalen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

2.2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Het vonnis waarvan [appellant] in beroep is gekomen, dateert van 20 juni 2016, de appeldagvaarding van 11 april 2017, zodat de appeltermijn ruimschoots is overschreden. [appellant] meent dat hij toch ontvankelijk is in zijn beroep. Hij voert daartoe aan dat hij, door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, pas na het verstrijken van de beroepstermijn op de hoogte is geraakt van het vonnis. Onder deze omstandigheden is het onredelijk om strikt de hand te houden aan de appeltermijn. Dat zou ertoe leiden dat de facto geen rechtsmiddel kan worden aangewend, aldus [appellant] .
2.2
Het hof gaat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid uit van de volgende feiten.
- [appellant] is vennoot geweest van Garagebedrijf Eemlander v.o.f. Zijn medevennoot was [B] (hierna: [B] );
- [geïntimeerde] heeft Eemlander v.o.f., [appellant] en [B] in kort geding gedagvaard. Het exploot van dagvaarding is betekend aan het adres van de v.o.f. en daar uitgereikt aan [B] ;
- [B] is verschenen bij de mondelinge behandeling van het kort geding. In het vonnis is vermeld dat de v.o.f. en [appellant] zijn vertegenwoordigd door [B] ;
- ter uitvoering van het vonnis is op 13 maart 2017 ten laste van [appellant] derdenbeslag onder zijn werkgever gelegd. Het derdenbeslag is bij exploot van 17 maart 2017 betekend aan [appellant] .
2.3
Volgens [appellant] heeft [B] hem niet in kennis gesteld van de uitgebrachte dagvaarding in kort geding. [B] heeft hem er ook niet van op de hoogte gesteld dat hij namens [appellant] verweer heeft gevoerd en heeft hem evenmin geïnformeerd over het vonnis in kort geding. Daarvan raakte hij pas op de hoogte door het derdenbeslag, aldus [appellant] .
2.4
Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel zijn van openbare orde. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet dan ook strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering. Zo’n uitzondering kan zich voordoen wanneer het handhaven van een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel ertoe leidt dat in een concreet geval tot gevolg heeft dat het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Voor een verzettermijn heeft de Hoge Raad dat onder meer beslist in zijn arrest van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2629), voor een appeltermijn in arresten van 3 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2894) en 5 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1470). In de laatste twee gevallen was sprake van meerdere gedaagden, was de inleidende dagvaarding aan een van hen niet in persoon betekend, was die gedaagde niet verschenen en was tegen hem verstek verleend, waarna tegen alle gedaagden een vonnis was gewezen dat ook tegen de niet verschenen gedaagde als een vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd (artikel 140 lid 3 Rv). Het vonnis was deze gedaagde niet bekend geworden voorafgaand aan het verstrijken van de appeltermijn. In deze gevallen overwoog de Hoge Raad dat niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege moest blijven indien de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld binnen een redelijke termijn, te weten een termijn van veertien dagen - of zoveel minder als overeenstemt met een kortere wettelijke beroepstermijn - en begint op de dag volgend op die waarop het vonnis aan de veroordeelde in persoon is betekend dan wel deze anderszins met het vonnis bekend is geraakt.
2.5
De situatie in dit geschil is, uitgaande van de juistheid van de stellingen van [appellant] , vergelijkbaar met de aan de Hoge Raad voorgelegde gevallen. [appellant] is samen met andere gedaagden gedagvaard. De dagvaarding is niet in persoon aan hem betekend. De anderen zijn wel in rechte verschenen, [appellant] niet, hoewel dat - in de visie van [appellant] ten onrechte - niet tot verstekverlening heeft geleid. [appellant] heeft, opnieuw volgens zijn eigen stellingen, tijdens de appeltermijn geen kennisgenomen van het tegen hem gewezen vonnis. Door het derdenbeslag op 17 maart 2017 is El Hennasi, stelt hij, voor het eerst met het vonnis bekend geraakt. Hij heeft vervolgens echter niet binnen veertien dagen, maar pas vier weken na de betekening van het derdenbeslag, appel ingesteld. De termijn is geen, gelet op wat de Hoge Raad daarover heeft overwogen, redelijke termijn. Dat betekent dat [appellant] , ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [appellant] over het moment waarop hij heeft kennisgenomen van het vonnis, niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
2.6
De slotsom is dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief I).

3.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 313,- aan verschotten en op € 759,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.