Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
5 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep volgens het hof was verstreken. De zaak betrof een veroordeling bij verstek, waarbij [verweerder] [eiser] had gedagvaard en een hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 100.000,-- had gevorderd. De rechtbank Almelo had op 17 oktober 2007 in eerste aanleg een vonnis gewezen, waartegen [eiser] pas in 2013 hoger beroep instelde, nadat hij op de hoogte was geraakt van het vonnis door een beslaglegging op zijn AOW-uitkering.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat in gevallen waarin de gedaagde niet op de hoogte is geraakt van het vonnis vóór het verstrijken van de appeltermijn, de niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege moet blijven, mits de gedaagde binnen veertien dagen na kennisneming van het vonnis hoger beroep instelt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor verdere behandeling. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie gereserveerd, omdat [verweerder] de bestreden beslissing niet had uitgelokt of verdedigd. De kosten aan de zijde van [eiser] werden begroot op € 495,95 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.