In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2016. [Appellant] stelt dat [de B.V.], als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1], misbruik heeft gemaakt van het recht om faillissement aan te vragen. Dit zou zijn gebeurd met als doel [appellant], die lijdt aan de zogenaamde schildersziekte, te lozen en de onderneming op de oude voet voort te zetten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afwijzing van de ontslagvergunning door het UWV en de daaropvolgende ziekmelding van [appellant]. Het hof oordeelt dat de handelswijze van [geïntimeerden] de resultaten van [bedrijf 1] negatief heeft beïnvloed en dat er sprake is van misbruik van faillissementsrecht. De rechtbank had de vorderingen van [appellant] afgewezen, maar het hof heeft deze vorderingen toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant] en hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] heeft geleden.