Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten] c.s.,
Regiomakelaardij,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
grief1 voorkomende betwisting van [appellanten] c.s. dat zij al in april 2009 op de hoogte zijn geraakt van het hierna in 3.7 genoemde bericht.
)“
“verkoper aan koper levert de eigendom van het verkochte, die (…) niet belast is met lasten en beperkingen, behoudens die in deze akte vermelde”en in artikel
6 “ Koper aanvaardt uitdrukkelijk de bijzondere lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die aan hem bekend zijn of aan hem bekend hadden kunnen zijn uit eigen onderzoek, voor zover dergelijk onderzoek naar de geldende verkeersopvattingen van hem verlangd had mogen worden”.
3 april 2009, die op verzoek van de advocaat van [appellanten] c.s. onderzoek heeft gedaan, blijkt dat bij akte van 10 mei 1946 ten laste van het perceel van (thans) [appellanten] c.s. de volgende erfdienstbaarheid is ingeschreven:
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg en de vordering in hoger beroep
5.De ontvankelijkheid van het appel
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
(grief 1)en het oordeel dat Regiomakelaardij niet enige zorgplicht of zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden
(grief 2).
grief 2te beoordelen. Het hof tekent daarbij aan dat de rechtbank weliswaar in rov. 4.4 van het bestreden vonnis heeft overwogen dat het oordeel over de gestelde onzorgvuldigheid ‘ten overvloede’ is gegeven, maar beide partijen gaan er terecht vanuit dat het een alternatieve rechtsgrond betreft die het oordeel van de rechtbank zelfstandig kan dragen. [appellanten] c.s. betogen dat Regiomakelaardij als verkopend makelaar nader onderzoek had moeten doen naar de aard van het recht van overpad en [appellanten] c.s. had moeten waarschuwen dat het recht van overpad tevens inhield dat de achterbuurman het pad mocht gebruiken om met de auto de achterzijde van zijn woning en garage te bereiken. In het voetspoor van de rechtbank is het hof van oordeel dat dit betoog niet kan worden gevolgd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
grief 1omtrent de verjaring van de vorderingen geen beoordeling meer behoeft. Daarbij hebben [appellanten] c.s. immers geen belang meer, ook indien die grief terecht zou zijn voorgesteld.