Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Eskes van 21 september 2017 met productie(s);
- journaalberichten van mr. Kramer van 22 september 2017 met productie(s).
3.De feiten
27 januari 2011 ondertekend ouderschapsplan opgenomen waarin partijen onder meer zijn overeengekomen dat de kinderen het hoofdverblijf hebben bij de vrouw. Daarbij zijn partijen tevens een zorgregeling met betrekking tot de kinderen overeengekomen. Voorts zijn partijen destijds een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage overeengekomen van
€ 250,- per kind per maand. Geїndexeerd en afgerond is dat bedrag in 2015 € 262,- per kind per maand, in 2016 € 265,- per kind per maand en in 2017 € 271,- per kind per maand.
21 december 2015, heeft de man wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het daarin opgenomen ouderschapsplan verzocht aldus dat - zakelijk weergegeven - de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage wordt vastgesteld met ingang van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 op € 561,- per maand in totaal voor alle drie de kinderen, met ingang van
1 januari 2015 op € 570,- per maand in totaal voor alle drie de kinderen en met ingang van
15 september 2015 op nihil wordt gesteld, subsidiair op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht.
Voorts is de eerder overeengekomen zorgregeling gewijzigd en is bepaald dat de kinderen:
verblijven;
man kan beschikken over tenminste 24 vakantiedagen per jaar;
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders verzochte.
4.4. De omvang van het geschil
- de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie;
- de draagkracht van de man op het punt van;
* zijn inkomen in de periode na 1 maart 2016
* schulden
- de draagkracht van de vrouw.
15 september 2015 een periode werkloos is geweest en dat hij vanaf 22 februari 2016 weer in loondienst werkzaam is.
€ 454,- per kind per maand, in 2016 € 1.380,- oftewel € 460,- per kind per maand en in 2017 € 1.409,- oftewel € 470,- per kind per maand.
€ 311,- per kind per maand, gebaseerd op een totaal netto besteedbaar inkomen (NBI) van
€ 3.175,- per maand bestaande uit omgerekend € 2.982,- netto loon en € 193,- netto inkomsten uit de onderneming van de man.
€ 43.776,-) en het overzicht bedrijfsinkomsten en uitgaven 2016 (€ 831,-) berekent het hof het NBI van de man in deze periode op € 2.591,- per maand. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding aan te nemen dat de man hiernaast nog andere inkomsten heeft gehad in deze periode waar hij geen melding van heeft gemaakt.
€ 1.989,- per maand in 2016. Nu het door de rechtbank in de bestreden beschikking becijferde netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2014 van € 2.274,- niet in geschil is concludeert de vrouw dat bij haar sprake is van een gemiddeld netto besteedbaar inkomen over de jaren 2014 t/m 2016 van € 2.320,- per maand en dat leidt volgens de vrouw tot een (forfaitaire) draagkracht van € 171,- per kind per maand. Het hof is van oordeel dat een en ander voldoende is onderbouwd door de vrouw. Weliswaar heeft de man kanttekeningen gemaakt bij de cijfers van de vrouw -evenals de vrouw dat op haar beurt heeft gedaan voor wat betreft de cijfers van de man- maar het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de cijfers (van zowel de man als) de vrouw te twijfelen. Het hof zal dan ook –zoals hiervoor onder 5.13 is overwogen- in de periode tot 1 maart 2016 uitgaan van een draagkracht bij de vrouw van € 164,- per kind per maand en vanaf 1 maart 2016 van een draagkracht bij de vrouw van € 171,- per kind per maand.
€ 647,- per maand voor de periode van 1 maart 2016 tot 1 april 2017 en € 910,- per maand vanaf 1 april 2017.
In het geval zoals hier sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien wordt het tekort in beginsel gelijkelijk verdeeld over de onderhoudsplichtigen. Dat tekort strekt in mindering op de zorgkorting.
- € 341,- per maand in de periode van 21 december 2015 tot 1 januari 2016 (25% x € 1362,-);
- € 345,- per maand in de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 (25% x € 1.380,-);
- € 352,- per maand in de periode van 1 januari 2017 tot 23 januari 2017 (25% x € 1.409);
- € 211,- per maand in de periode vanaf 23 januari 2017 (15% x € 1.409,-).
€ 591,- per maand en de helft daarvan zal het hof aan de man toerekenen zijnde afgerond
€ 296,- per maand, hetgeen in mindering strekt op de zorgkorting van € 352,- per maand. Het resterende (verzilverbare) deel van de zorgkorting van € 56,- per maand komt in mindering op het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen, dat in deze periode gelijk is aan zijn draagkracht van € 647,- per maand. De door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage kan hiermee voor de periode van 1 januari 2017 tot 23 januari 2017 worden bepaald op € 591,- per maand oftewel afgerond € 197,- per kind per maand.
€ 271,- per kind per maand. Het hof dient de grenzen van de rechtsstrijd in acht te nemen en zal daarom de kinderbijdrage vanaf 1 april 2017 bepalen op € 271,- per kind per maand.
Slotoverwegingen5.25 Uit de berekening van het hof volgt dat de man achteraf bezien vanaf
1 maart 2016 meer is verschuldigd aan de vrouw wegens kinderalimentatie dan door de rechtbank in de bestreden beschikking is bepaald. De man heeft het hof verzocht daar rekening mee te houden. Het hof is gebleken dat de man momenteel een goed inkomen heeft en ter zitting hebben partijen toegelicht dat de eerdere achterstand inmiddels nagenoeg geheel is ingelopen via het LBIO (met alle bijkomende kosten van dien). Voor zover het verzoek van de man moet worden verstaan als een beroep op de aanvaardbaarheidstoets bedoeld in paragraaf 7.3 van het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij als gevolg van deze uitkomst in een situatie zal belanden waarin hij niet meer kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan (de zogenoemde 90% norm). Het hof ziet alles afwegende geen aanleiding voor een nadere beslissing met het oog op de uitkomst van onderhavige berekening. Wel geeft het hof partijen in overweging om zo nodig in onderling overleg een (betalings)regeling te treffen voor de ontstane achterstand om nieuwe problemen voor de toekomst te voorkomen. De kinderen hebben daar eerder de prijs voor betaald.
6.6. De slotsom
7.De beslissing
6 september 2016 voor zover het de beslissing over de kinderalimentatie betreft;
- met ingang van 21 december 2015 tot 1 maart 2016 op in totaal € 50,- per maand;
- met ingang van 1 maart 2016 tot 1 januari 2017 op € 194,- per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2017 tot 23 januari 2017 op € 197,- per kind per maand;
- met ingang van 23 januari 2017 tot 1 april 2017 op € 216,- per kind per maand en
- met ingang van 1 april 2017 op € 271,- per kind per maand;