Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
[appelant 2],
1.mr. Alphonsus Antonius Maria Spliet,kantoorhoudende te Zutphen,
mr. Paul Frederik Schepel,
mr. Pieter Miedema,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
ING/Bera; zie nadien voorts: HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT4790 en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
ING/Beraaanvaarde risicobeginsel gaat immers niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon zelf. Er moet ook sprake zijn van feiten of omstandigheden die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142). De omstandigheid dat [(in)direct (mede)aandeelhouder van het bedrijf] directeur was van de aandeelhouder van [de B.V.] is daarvoor onvoldoende.
4.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum 17 april 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;