Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Directeur Atkins],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Middels dit schrijven berichten wij u dat de “Sales Agency Agreement” tussen Atkins International B.V. en [X B.V] eindigt op 30 september 2011. De Sales Agency Agreement zal na expiratiedatum niet verlengd worden.
Situatie [Bestuurder B.V. XV] ; [Bestuurder B.V. XV] vraagt als eerste het woord en meldt, zo letterlijk mogelijk geciteerd:
Gisteren, maandag 27 juni 2011, heb ik jullie aangegeven dat ik mij onder de gegeven omstandigheden genoodzaakt acht om te gaan onderzoeken of een functie buiten [X B.V] tot de mogelijkheden behoort. Omdat Atkins International één van de mogelijke nieuwe werkgevers zou kunnen zijn, heb ik gemeend dat het verstandig is jullie vooraf te informeren, wetende dat de onderhandelingen over een voor [X B.V] zo gunstig mogelijke contractbeëindiging binnenkort zullen aanvangen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beoordeling in hoger beroep
1. Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
nieuweklant heeft te gelden. Daarvoor zou vereist zijn dat [X B.V] Albert Heijn heeft aangebracht gedurende de agentuurperiode, dat wil zeggen tijdens de periode tussen 1 oktober 2008 en 1 oktober 2011. Atkins betwist voorts dat [X B.V] de overeenkomst met Albert Heijn gedurende de agentuurperiode aanmerkelijk heeft uitgebreid. De rechtbank heeft bij haar beoordeling volgens Atkins ten onrechte gekeken naar de periode (2005-2008) dat sprake was van een distributieovereenkomst. Bovendien leveren de overeenkomsten, voor zover al uitgebreid, niet nog aanzienlijke voordelen op voor Atkins voor de periode na het einde van de agentuur. Een eventuele uitbreiding is volgens Atkins niet door [X B.V] veroorzaakt. Op grond daarvan is er volgens Atkins überhaupt geen sprake van een recht op klantenvergoeding voor de klant Albert Heijn.
aanmerkelijkeuitbreiding illusoir geworden en de vraag of dat wel het gevolg is geweest van de inspanningen van [X B.V] . De grieven III tot en met VIII behoeven dan ook geen verdere behandeling.
Gegadigden en bestaande relaties zijn dan ook wel degelijk doelbewust misleid. Hierdoor zijn bestaande relaties wel degelijk aangemoedigd om de relatie met Atkins te verbreken, immers op dat moment had BM al enkele procedures opgestart tegen Atkins en RM en hen beschuldigd van samenzwering.” En (randnummer 189 conclusie van dupliek): “
Atkins heeft hierdoor wel degelijk schade geleden. Er is verwarring veroorzaakt bij afnemers hetgeen imago- en reputatieschade oplevert die voor vergoeding in aanmerking komt.”. Die stellingen zijn echter onvoldoende voor toewijzing van een schadevergoeding. Atkins heeft niets concreets gesteld over haar schade, zij heeft geen namen genoemd van partijen die door de website van [X B.V] zouden zijn misleid, laat staan geconcretiseerd welke schade zij daardoor zou hebben geleden. Dat [X B.V] gedurende 10 maanden geen enkele doorverwijzing van relaties naar Atkins heeft gestuurd, is onvoldoende als grondslag voor de stelling dat Atkins dús schade heeft geleden. Dit kan evenzeer zijn veroorzaakt doordat potentiële afnemers Atkins rechtstreeks hebben weten te vinden. Atkins heeft immers na 1 oktober 2011 de promotiewerkzaamheden voortvarend, en naar eigen stelling: beter dan [X B.V] , ter hand genomen. Deze algemene stellingen van Atkins zijn onvoldoende om toewijzing van schadevergoeding te rechtvaardigen, ook niet bij wijze van schatting op grond van artikel 6:97 BW. Bij die stand van zaken hoeft het hof niet te beoordelen in hoeverre sprake is van een tekortkoming dan wel onrechtmatige daad dan wel misleidende reclame dan wel schending van intellectuele eigendomsrechten. Ook de vordering tot schadevergoeding wordt dus afgewezen.