ECLI:NL:GHARL:2018:1891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
17/00093 en 17/00094
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot handel in bouwmachines en vrachtwagens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een handelaar in bouwmachines en vrachtwagens, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007 en 2008 gedeeltelijk vernietigd en de belastingaanslagen, heffingsrenten en boetes verminderd. Belanghebbende had voor het jaar 2007 een aangifte gedaan van € 20.089 en voor 2008 van € 26.976, maar de inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van respectievelijk € 48.019 en € 147.489. De inspecteur handhaafde de aanslagen en boetes, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor de correcties die hij had aangebracht, en dat de administratie van belanghebbende gebrekkig was. In hoger beroep heeft het hof de correcties van de inspecteur voor de negatieve kassen en de aggregaten beoordeeld. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de correctie van € 22.385 voor negatieve kassen juist was, maar dat er wel sprake was van een negatieve kas van € 3.200,62. Het hof heeft de aanslag voor 2008 verminderd tot een belastbaar inkomen van € 113.843 en de vergrijpboetes voor 2007 en 2008 vastgesteld op respectievelijk € 2.235 en € 8.540. Het hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de aanslag IB/PVV 2008 vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 17/00093 en 17/00094
uitspraakdatum: 27 februari 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2016, nummers AWB 16/3137 en 16/3138, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.019. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een vergrijpboete van € 3.150 opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 147.489 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 246. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend, is een vergrijpboete van € 15.049 opgelegd en is een verzuimboete van € 226 opgelegd.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag, de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en – onder meer – de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de belastingaanslagen, de heffingsrenten en de boetes verminderd. Voorts heeft de Rechtbank een vergoeding voor geleden immateriële schade en een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en [A] als zijn gemachtigde, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, ter bijstand vergezeld van [C] , [D] en [E] .
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan onder meer uit de handel in gebruikte bouwmachines en vrachtwagens en oud ijzer. Incidenteel worden ook aanhangers en opleggers verhandeld. Belanghebbende koopt de goederen voornamelijk in Duitsland in en verkoopt ze binnen de Europese Unie, voornamelijk in Duitsland, of exporteert ze naar onder andere Jordanië, Syrië en Pakistan.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.089 en voor het jaar 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 246. De aanslag IB/PVV 2007 is conform de aangifte vastgesteld.
2.3.
Op 1 september 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangevangen naar de aanvaardbaarheid van de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2007 en de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken tussen 1 januari 2007 en 31 december 2008. Tijdens het boekenonderzoek heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2008 ingediend. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport, gedagtekend 22 april 2011. Een afschrift van het rapport maakt onderdeel uit van de gedingstukken. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:

2.4 Administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. We hebben dit nader uitgewerkt in de toelichting op de kasadministratie en de goederenbeweging.
Kasadministratie.De kasadministratie is niet zodanig bijgehouden dat deze voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De heer [X] houdt zelf een handgeschreven kasboek bij. Gemachtigde verwerkt dit kasboek in de geautomatiseerde administratie. Belastingplichtige en zijn gemachtigde geven toe dat de kas in een aantal gevallen niet zodanig is geregistreerd zoals het had gemoeten. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de heer [X] al gauw 60 á 70 uur per week in de weer is met de handel. Hij heeft daarbij niet altijd de tijd om alle contante uitgaven en ontvangsten exact te noteren. Indien mogelijk wordt eens per week het kasboek bijgewerkt. Hieruit blijkt wel dat de kas niet regelmatig en niet volledig wordt bijgehouden. Omdat de kas niet volledig wordt bijgehouden komt het voor dat kosten niet of niet geheel worden verantwoord in de kas. Daarentegen worden de in- en verkopen veelal verantwoord op grond van zelf opgemaakte stukken.
De heer [X] gaat bij het noteren van de ontvangsten en uitgaven uit van de datum op de factuur. Indien er een betaaldatum op vermeld staat wordt deze datum gehanteerd. Bij het opnieuw opzetten en controleren van de kas hebben wij dezelfde werkwijze gevolgd, hetgeen tot negatieve kassen leidt.
(…)
Tevens hebben we geconstateerd dat niet alle ontvangsten en uitgaven in chronologische volgorde zijn geboekt. Het betreft niet alleen de aan- en verkopen van goederen maar ook bij de geboekte kosten ontbreekt de chronologische volgorde.
Er is geen enkele vorm van kascontrole gedurende de gehele controleperiode! In een periode van 2 jaar is het boeksaldo niet éénmaal vergeleken met het werkelijk aanwezige kasgeld. In het kladkasboek is door de heer [X] niet één keer een saldo vermeld.
In het jaar 2007 bedragen de totale inkopen € 203.750, deze zijn geheel contant voldaan. De verkopen in 2007 hebben € 261.650 bedragen, hiervan is € 163.800 contant voldaan. In het jaar 2008 bedragen de totale inkopen € 293.500, hiervan werd € 281.500 contant voldaan. De verkopen in 2008 hebben € 360.375 bedragen, hiervan werd € 287.775 contant ontvangen. De kas vervult derhalve een essentiële functie binnen de bedrijfsuitoefening. Wij zijn van mening dat, gelet op de gebreken die de kasadministratie vertoont, deze niet kan dienen als een betrouwbare basis voor de winstberekening.
(…)
2.5
Bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. Belastingplichtige heeft de facturen die door andere ondernemers zijn uitgereikt niet bewaard. Ondernemers zijn verplicht ter zake van leveringen aan andere ondernemers een factuur uit te reiken. De goederen die de heer [X] heeft gekocht zijn, gelet op de aard van de goederen, geleverd door een ondernemer. De heer [X] verantwoordt de inkopen aan de hand van door hem zelf opgemaakte stukken. De uitgereikte facturen zijn niet aangetroffen.
Belastingplichtige is van mening dat er geen facturen zijn uitgereikt. Derhalve heeft belastingplichtige deze niet kunnen bewaren. Met andere woorden als je geen factuur krijgt kun je hem ook niet bewaren. Alleen al het feit dat geen factuur zou worden uitgereikt duidt er op dat de zaken niet volgens de regels verlopen. (…)
(…)
3.1.1
Kasverantwoording/Geldbeweging
(…)
De grootste negatieve kas ontstaat derhalve op 29 mei 2007 en bedraagt € 3.200,62. Gelet op het gemiddelde positieve saldo van € 23.438,17 betekent dit een omzet correctie van € 26.638,79.
Correctie 2007
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 22.385
Meer verschuldigde omzetbelasting € 4.253
(…)
Ook in het jaar 2008 komen negatieve kassen voor. (…)
De grootste negatieve kas ontstaat op 10 september 2008 en bedraagt € 110.792,43. In 2008 is het gemiddelde positieve saldo € 23.659,18. Rekening houdend met dit gemiddelde positieve saldo betekent dit een omzet correctie van € 134.451.
Correctie 2008
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 112.984
Meer verschuldigde omzetbelasting € 21.647
(…)
3.1.3
Goederenbeweging
(…)
[F] GmbH
Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat in 2008 voor tenminste € 89.000 aan goederen van [F] GmbH is verworven. Deze aankopen zijn niet in de administratie verwerkt. Door bij de geldbeweging de aankoop wel in de kas te verwerken ontstaat er een negatieve kas. Op grond van de negatieve kas is er gecorrigeerd. Wij beseffen ons dat de correctie in dit geval te laag is omdat er geen winst wordt bijgeteld. Volgens belastingplichtige zijn de aankopen voldaan met privé geld. Tot op heden heeft hij dit niet aannemelijk kunnen maken.
(...)
Aggregaten Oostenrijk
(…)
Voor wat betreft de 3 aggregaten deelt belastingplichtige ons in zijn brief van 12 april 2010 mee dat deze om niet zijn verkregen en derhalve niet in de goederenstroom zijn vermeld. De aggregaten zouden volgens belastingplichtige uiteindelijk als oud ijzer zijn afgevoerd. Dit achten wij niet aannemelijk. Als de aggregaten geen waarde zouden hebben waarom zou men zich dan de moeite getroosten om ze uit Oostenrijk op te halen. (…) Wij gaan er van uit dat de 3 aggregaten zijn verkocht voor € 10.000.
Correctie 2008
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 8.403
Meer verschuldigde omzetbelasting € 1.597”
2.4.
De Rechtbank heeft de belastbare inkomens uit werk en woning als volgt verminderd:
2007 2008
Winst voor ondernemersaftrek rapport
€ 57.734
€ 171.039
Af: Tip- en smeergelden
€ 2.500
€ 17.750
Winst voor ondernemersaftrek
€ 55.234
€ 153.289
Zelfstandigenaftrek
€ 5.645
€ 4.412
MKB-winstvrijstelling
€ 4.959
€ 14.888
Belastbare winst uit onderneming
€ 44.630
€ 137.959
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 44.630
€ 137.959

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn de bewijslastverdeling, de correcties voor negatieve kassen en aggregaten, of de Rechtbank een rekenfout heeft gemaakt en de boetes. Ter zitting heeft belanghebbende zijn verzoek om een integrale proceskostenvergoeding laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende gelijk heeft dat de Rechtbank bij de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2008 een rekenfout heeft gemaakt. De Inspecteur heeft dit ook erkend. Het Hof zal het belastbaar inkomen uit werk en woning voor dit jaar in ieder geval verminderen naar € 133.989.
Omkering bewijslast
4.2.
De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting van het Hof bevestigd dat in verband met de in geschil zijnde aanslag en navorderingsaanslag geen informatiebeschikkingen zijn vastgesteld. De Inspecteur heeft daarop zijn subsidiaire stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard vanwege gebreken in de administratie van belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
4.3.
De Inspecteur heeft zich er primair op beroepen dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083).
Vereiste aangifte Inkomstenbelasting 2007
4.4.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.089. De aanslag is dienovereenkomstig door de Inspecteur vastgesteld. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag correcties aangebracht vanwege negatieve kassen (€ 22.385), Mehrwertsteuer (-/- € 190), tip- en smeergelden (€ 2.500) en brandstofkosten (€ 738). De Rechtbank heeft de correctie ter zake van de tip- en smeergelden ongedaan gemaakt. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
4.5.
De Inspecteur heeft voor de correctie in verband met de negatieve kassen verwezen naar onderdeel 3.1.1 van het controlerapport. Daarbij heeft de Inspecteur de grootste geconstateerde negatieve kas gecorrigeerd met het gemiddelde kassaldo van belanghebbende. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur op basis van de normale regels van stelplicht en bewijslast, met de door hem voorgestane wijze van berekenen, de correctie van € 22.385 niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat rekening moet worden gehouden met een gemiddeld kassaldo veronderstelt immers dat er altijd een dergelijk kassaldo aanwezig is. De Inspecteur heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Wat dus resteert is een door de Inspecteur vastgestelde negatieve kas van € 3.200,62. Belanghebbende geeft toe dat de kasadministratie niet geheel correct werd gevoerd, onder meer resulterend in een negatieve kas in 2007.
4.6.
Op grond van al het voorgaande acht het Hof de Inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat in 2007 sprake is geweest van een negatieve kas ter grootte van € 3.200,62, waaruit een winstcorrectie voortvloeit van 100/119 (btw) x € 3.200,62 = € 2.689. Tezamen met de door belanghebbende in hoger beroep niet bestreden correcties Mehrwertsteuer (-/- € 190) en brandstofkosten (€ 738), bedraagt de door de Inspecteur aannemelijk gemaakte correctie daarmee € 3.237. Rekening houdend met de overige – in hoger beroep niet bestreden – elementen van het belastbaar inkomen van belanghebbende, leidt dit tot een gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2007, na persoonsgebonden aftrek, van € 23.338. De hierover door belanghebbende verschuldigde belasting bedraagt na verrekening van de toepasselijke heffingskortingen € 3.796. De op basis van de aangifte van belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting bedroeg € 2.449, zodat op basis van de aangifte van belanghebbende in ieder geval een bedrag van € 1.347 te weinig is geheven. Naar het oordeel van het Hof is dit zowel relatief als op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Dit betekent dat belanghebbende voor het jaar 2007 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, ten gevolge waarvan voornoemde bewijsregel van artikel 27e van de AWR toepassing vindt.
Vereiste aangifte Inkomstenbelasting 2008
4.7.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.976. De Inspecteur heeft onder meer correcties aangebracht in verband met op basis van de administratie geconstateerde negatieve kassen (€ 112.984) en in verband met meer opbrengst voortvloeiend uit de verkoop van de aggregaten uit Oostenrijk (€ 8.403). De Inspecteur verwijst daarvoor naar de onderdelen 3.1.1 en 3.1.3 van het controlerapport.
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd uitdrukkelijk verklaard, dat de correctie voor de negatieve kassen € 23.984 dient te bedragen en de correctie voor de aggregaten € 1.500. Dit betekent echter dat belanghebbende erkent dat hij voor het jaar 2008 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijslast ook voor dat jaar dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting
4.9.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op de Inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de Inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
4.10.
Voor wat betreft de redelijke schatting voor het jaar 2007, acht het Hof het niet onredelijk – in de zin van niet willekeurig – dat de Inspecteur op basis van de door hem geconstateerde negatieve kassen, een correctie aanbrengt op de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming, ter grootte van 100/119e (btw) van het verschil tussen het bedrag van de grootste negatieve kas (-€ 3.200) en het gemiddelde kassaldo van belanghebbende (€ 23.438), of te wel € 22.385. Daarbij dient te worden bedacht dat de in dit kader aan te brengen toets een andere is dan de toets die wordt gebruikt bij de beoordeling van de vraag of de Inspecteur de door hem gestelde correcties aannemelijk heeft gemaakt (4.5).
4.11.
Ook voor wat betreft de redelijke schatting voor het jaar 2008, acht het Hof het niet onredelijk dat de Inspecteur op basis van de door hem geconstateerde negatieve kassen, een correctie aanbrengt op de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming, ter grootte van 100/119e (btw) van het verschil tussen het bedrag van de grootste negatieve kas (- € 110.792) en het gemiddelde kassaldo van belanghebbende (€ 23.659), met dien verstande dat het naar het oordeel van het Hof in dat geval niet redelijk is de correctie in verband met negatieve kassen voor het jaar 2008 los te zien van de correctie in verband met de negatieve kassen voor het jaar 2007 ter grootte van € 22.385. Het Hof acht het in dat verband redelijk om de correctie in verband met negatieve kassen voor het jaar 2008 te beperken tot € 112.984 -/- € 22.385 = € 90.599. Ten aanzien van de correctie voor de aggregaten die door belanghebbende in Oostenrijk zijn verworven, ontkent belanghebbende niet deze aldaar te hebben verworven en te hebben opgehaald. De aggregaten zijn door belanghebbende niet opgenomen in de goederenstroom. Onder deze omstandigheden acht het Hof het niet onredelijk dat de Inspecteur als omzetcorrectie met betrekking tot de drie aggregaten tezamen een verkoopprijs in aanmerking heeft genomen van € 10.000 inclusief btw.
Tegenbewijs belanghebbende
4.12.
Belanghebbende voert – onder meer – aan dat hij privé contant geld heeft aangehouden waarmee nog geen rekening is gehouden, met name niet in de situatie met betrekking tot de aankoop van goederen bij [F] GmbH, dat zijn privé opnamen in de jaren 2007 en 2008 niet ongebruikelijk laag zijn, dat de aggregaten uit Oostenrijk gratis verkregen zijn en voor € 1.500 als oud ijzer zijn afgevoerd en dat het brutowinstpercentage na toepassing van de omzetcorrecties voor met name het jaar 2008 excessief hoog wordt. Daarmee acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat de geschatte omzet voor de jaren 2007 en 2008 lager is dan op basis van de onder 4.10 en 4.11 hiervoor bepaalde redelijke schatting, noch dat belanghebbende meer kosten heeft gemaakt dan door de Inspecteur in aanmerking zijn genomen. Dat uit een overgelegde spreadsheet blijkt dat de aankopen bij [F] in de administratie van belanghebbende zijn verwerkt, acht het Hof evenmin overtuigend aangetoond, waarbij het Hof opmerkt dat belanghebbende daarbij geschatte inkoopprijzen vermeldt waarvan niet duidelijk is waarop deze betrekking hebben en hoe deze tot stand zijn gekomen.
4.13.
Op grond van het voorgaande stelt het Hof het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor het jaar 2008 vast als volgt:
Winst uit onderneming volgens aangifte € 41.842
Bij: correctie negatieve kassen € 90.599
correctie aggregaten € 8.403
overige niet in geschil zijnde correcties
€ 1.318
Winst na correcties € 142.162
Bij: niet aftrekbare kosten
€ 138
€ 142.300
Af: dotatie FOR € 11.396
Zelfstandigenaftrek € 4.412
MKB-vrijstelling
€ 12.649
€ 28.457
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning € 113.843
Boete
4.14.
Het Hof acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een zeer gebrekkige administratie heeft gevoerd. Belanghebbende heeft dit ook toegegeven. Belanghebbende hield administratief weinig bij, bepaalde zelf naar eigen inzicht de administratieve winstmarges en bewaarde geen of weinig administratieve bescheiden. Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende zich ervan bewust zijn geweest dat hij onjuist handelde of dat deze handelwijze het reële risico met zich bracht dat de aanslagen tot een te laag bedrag zouden worden vastgesteld. Het Hof is van oordeel dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten is dat de aanslag IB/PVV 2007 tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 onjuist is gedaan.
4.15.
De Rechtbank heeft de boetes gematigd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof stelt vast dat, zoals belanghebbende aanvoert, de Rechtbank de 20% in mindering heeft gebracht op de oorspronkelijk opgelegde vergrijpboetes. Voor de vergrijpboetes had de Rechtbank de matiging moeten toepassen op de als gevolg van de vermindering van de grondslag verminderde vergrijpboetes. Het Hof zal dit alsnog doen en de vergrijpboetes, na vermindering van de grondslag en matiging, vaststellen op € 2.235 voor 2007 en op € 8.540 voor 2008. Deze boetes acht het Hof, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, passend en geboden. Het Hof ziet geen aanleiding voor een verdere matiging van de vergrijpboetes.
4.16.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen omtrent de aanslag IB/PVV 2008, de daarmee samenhangende heffingsrente en de vergrijpboeten voor de jaren 2007 en 2008,
– bevestigt de uitspraak voor het overige,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.843 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 246,
– vermindert de heffingsrente voor de aanslag IB/PVV 2008 dienovereenkomstig,
– vermindert de vergrijpboete voor 2007 tot € 2.235,
– vermindert de vergrijpboete voor 2008 tot € 8.540,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
27 februari 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de De voorzitter,
uitspraak te ondertekenen
(S. Darwinkel) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 februari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.