ECLI:NL:GHARL:2018:177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.187.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie WAHV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 februari 2016 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De gemachtigde stelde dat hij niet voldoende gelegenheid heeft gekregen om de gronden van het beroep in te dienen, omdat hij het zaakoverzicht pas achttien dagen na de start van de termijn ontving. Het hof oordeelt dat de termijn van tien dagen die de gemachtigde nog had om het verzuim te herstellen, niet redelijk was. Het hof verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat indien een beroepschrift geen gronden bevat, de indiener de gelegenheid moet krijgen om deze alsnog in te dienen. Het hof concludeert dat de kantonrechter niet heeft onderkend dat de gemachtigde niet behoorlijk in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen. Daarom vernietigt het hof de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd gekregen, maar het hof verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. Wel wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 496,-.

Uitspraak

WAHV 200.187.670
8 januari 2018
CJIB 189015605
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 19 februari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Volgens de gemachtigde heeft de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten, onder meer omdat de officier van justitie de gemachtigde, ondanks diens verzoek daartoe, niet het volledige procesdossier heeft doen toekomen. De gemachtigde heeft slechts het zaakoverzicht toegestuurd gekregen.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat in zaken als deze om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2014:4129). Daaronder moet worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging (vgl. het arrest van het hof van 28 september 2015, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2015:7246).
3. Het hof stelt vast dat het zaakoverzicht aan de gemachtigde is verstrekt. Een foto maakt in de onderhavige zaak geen deel uit van de stukken. Eventuele andere door de gemachtigde gewenste documenten zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 7:18, vierde lid, Awb, zodat de officier van justitie niet uit hoofde van die bepaling gehouden was deze stukken te verstrekken. Aan de informatieplicht is genoegzaam voldaan. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
4. De gemachtigde voert verder aan dat hij het zaakoverzicht pas ontving toen de termijn voor het indienen van de beroepsgronden al achttien dagen liep. Volgens de gemachtigde had de officier van justitie hem na toezending van de stukken een nieuwe termijn van ten minste vier weken moeten gunnen om gronden in te dienen.
5. Bij arrest van 22 december 2016 (vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:10365) heeft het hof geoordeeld dat indien een beroepschrift – in strijd met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb – geen gronden bevat, de indiener daarvan de gelegenheid moet worden geboden om deze op een later moment in te dienen, indien uit het beroepschrift blijkt van de wens daartoe. Deze wens moet dan wel uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gedaan. Indien door de indiener van het beroepschrift is verzocht om toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb zou die termijn in moeten gaan na toezending van die stukken.
6. Het hof stelt vast dat het administratief beroepschrift geen beroepsgronden bevat. Verzocht wordt om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken en om een termijn voor het indienen van de gronden.
7. Bij brief van 1 juni 2015 heeft de officier van justitie de gemachtigde gewezen op het ontbreken van de beroepsgronden en hem een termijn van vier weken gegeven om dit verzuim te herstellen.
8. Uit de stukken valt niet op te maken wanneer het zaakoverzicht aan de gemachtigde is toegezonden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit, zoals de gemachtigde stelt, pas op de achttiende dag van de gegeven termijn is gebeurd. De vervolgens nog resterende termijn van tien dagen kan niet als redelijk worden beschouwd. Gelet daarop is de gemachtigde niet behoorlijk in de gelegenheid gesteld het verzuim in het administratief beroepschrift te herstellen. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal diens beslissing daarom vernietigen evenals – met gegrondverklaring van het beroep daartegen – de beslissing van de officier van justitie.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 21 april 2015 met het voertuig met het kenteken [00-YY-00] .
10. Volgens de gemachtigde staat niet vast dat de sanctie door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd. In het zaakoverzicht staat niet de naam van de verbalisant. Ook het nummer van de beëdigingsakte ontbreekt.
11. Het hof heeft bij arrest van 5 juni 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:4324) overwogen dat de Wahv niet eist dat bij op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen waarbij geen bijzondere omstandigheden gebleken zijn en geen nadere beoordeling is vereist, een aangewezen ambtenaar afzonderlijk en individueel beslist tot sanctieoplegging. In zodanig geval is slechts vereist dat de sanctieoplegging aan de aangewezen ambtenaar kan worden toegerekend. Zoals het hof in genoemd arrest heeft vastgesteld, is dat het geval ten aanzien van sancties die ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen worden opgelegd. In de onderhavige zaak is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden. Het verweer slaagt dan ook niet.
12. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
12. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 496,- (= 2 x € 496,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 496,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.