ECLI:NL:GHARL:2014:4324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
WAHV 200.138.964
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Beswerda
  • M. van Schuijlenburg
  • J. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van een administratieve sanctie voor het niet afsluiten van een verzekering voor een bromfiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 330,- die is opgelegd aan de betrokkene, omdat hij voor zijn bromfiets niet de vereiste verzekering had afgesloten en in stand gehouden. Deze gedraging is op geautomatiseerde wijze vastgesteld, waarbij de verbalisantcode 404040 is vermeld in het zaakoverzicht van het CJIB. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die zijn beroep ongegrond had verklaard.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rechtmatigheid van de sanctieoplegging. In een eerder arrest van 20 februari 2014 had het hof geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat de sanctie door een bevoegde ambtenaar was opgelegd. In de onderhavige zaak heeft het openbaar ministerie echter nadere informatie verstrekt over de werkwijze bij het vaststellen van het onverzekerd zijn van voertuigen en het opleggen van sancties. Het hof heeft vastgesteld dat het verwerkingsproces zodanig is ingericht dat het opleggen van de boetes aan een bevoegde ambtenaar kan worden toegerekend.

De betrokkene heeft aangevoerd dat zijn bromfiets sinds 2010 defect was en in de schuur stond, en dat hij de verzekering in maart 2012 had beëindigd. Het hof oordeelt echter dat de omstandigheid dat de bromfiets niet kon worden gebruikt, geen reden is om geen verzekering te sluiten en in stand te houden. De betrokkene had de geldigheid van het kenteken moeten schorsen als hij meende dat zijn bromfiets geen verzekering behoefde. Het hof concludeert dat de sanctie terecht is opgelegd en bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

WAHV 200.138.964
5 juni 2014
CJIB 163433457
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 6 november 2013
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep en heeft daarbij aanvullende informatie overgelegd.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de reactie van de advocaat-generaal. Van deze gelegenheid heeft de betrokkene geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 330,- opgelegd ter zake van “voor een bromfiets niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 13 juni 2012 met het voertuig met het kenteken[kenteken].
2.
In het onderhavige geval is een sanctie opgelegd ter zake van een op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging, waarbij in het zaakoverzicht van het CJIB de verbalisantcode 404040 is vermeld.
3.
Het hof is in zijn arrest van 20 februari 2014 (WAHV 200.119.209, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2014:1236) tot het oordeel gekomen dat op grond van de in die zaak door de advocaat-generaal verstrekte informatie niet kon worden vastgesteld dat een zodanige sanctie door een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 3, tweede lid, WAHV is opgelegd. Dit heeft ertoe geleid dat de inleidende beschikking, waarbij de sanctie was opgelegd, niet in stand kon blijven.
4.
De advocaat-generaal heeft in deze zaak, in zijn reactie op de nadere toelichting op het beroep, nadere informatie verschaft over de gehanteerde werkwijze bij het vaststellen van gedragingen en het opleggen van sancties als deze. De advocaat-generaal heeft betoogd dat deze werkwijze toelaatbaar is in het kader van de wettelijke regeling. De advocaat-generaal is van mening dat wel kan worden vastgesteld dat de sanctie is opgelegd door een daartoe bevoegde ambtenaar.
5.
Voor de beoordeling van deze zaak zijn de volgende bepalingen van belang.
6.
Artikel 3, eerste lid, van de WAHV bepaalt dat met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren belast zijn.
7.
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren, zo bepaalt het tweede lid van dit artikel, zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
8.
In artikel 2, tweede lid, onder a, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover deze ambtenaren krachtens de akte of aanwijzing, de bevoegdheid hebben tot het opsporen van alle strafbare feiten dan wel tot het opsporen van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet strafbaar gestelde feiten, belast met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de WAHV.
9.
Het hof stelt voorop dat de WAHV niet bepaalt dat administratieve sancties alleen kunnen worden opgelegd door de ambtenaar die zelf de gedraging heeft vastgesteld. Administratieve sancties kunnen ook worden opgelegd ter zake van op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen. Wel bepaalt de wet dat slechts sancties mogen worden opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaren.
10.
Uit de vanwege de advocaat-generaal verstrekte informatie leidt het hof af, dat gedragingen als de onderhavige op geautomatiseerde wijze worden vastgesteld. Dit gebeurt door middel van registercontrole waarbij verschillende door de RDW beheerde registers met elkaar worden vergeleken. Indien –na verschillende tussenstappen- geconstateerd wordt dat voor een voertuig geen verzekering krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen geldt, wordt, automatisch, een overdrachtsbestand gemaakt waarin zijn opgenomen de gegevens over de gedraging, de kentekenhouder en het sanctiebedrag.
11.
Dit bestand wordt vervolgens naar het CJIB gezonden, waarna het CJIB de beschikking verzendt. Het verzenden van het overdrachtsbestand naar het CJIB moet, naar het oordeel van het hof, worden geduid als de beslissing tot oplegging van een sanctie. Immers, door deze handeling komen de gegevens van een (vastgestelde) gedraging, kentekenhouder en sanctiebedrag bij het CJIB terecht dat op zijn beurt de beschikking verzendt.
12.
Met betrekking tot deze beslissing heeft [naam ambtenaar], in dienst van de RDW, Voertuiginformatie en –toelating, unitmanager van de unit handhaving te Veendam, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als hierboven in overweging 8 genoemd, thans opgemerkt dat het geautomatiseerde systeem in zijn opdracht zo is ingericht dat als zaken worden opgenomen in het overdrachtsbestand, er een administratieve sanctie moet volgen. Dit betekent dat in het opnemen in het overdrachtsbestand zijn beslissing besloten ligt tot het opleggen van een administratieve sanctie. Het overdrachtsbestand wordt in een zogenaamde batch door het systeem overgedragen aan het CJIB met de opdracht om in al die zaken de beschikking uit te sturen naar de kentekenhouder.
13.
Vastgesteld kan worden dat aangewezen ambtenaar[naam ambtenaar] niet afzonderlijk en individueel beslist dat ter zake van deze, op geautomatiseerde wijze vastgestelde, gedragingen een sanctie wordt opgelegd. De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat de WAHV daartoe ook niet verplicht. In dit verband heeft de advocaat-generaal gewezen op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3, tweede lid, WAHV zoals die bepaling met ingang van 1 januari 2000 is komen te luiden.
14.
Het hof stelt vast dat artikel 3, tweede lid, WAHV bepaalt dat de sanctie wordt opgelegd door een aangewezen ambtenaar. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3, tweede lid, WAHV, zoals dit artikellid luidt met ingang van 1 januari 2000, komt niet duidelijk naar voren op welke wijze in de ogen van de wetgever de sanctieoplegging plaatsvindt of moet plaatsvinden ingeval van op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen. In de memorie van toelichting (Tweede kamer 1997/1998, 25927, nr. 3, bladzijde 11) wordt ter zake slechts opgemerkt dat (nadat de gedraging op geautomatiseerde wijze is vastgesteld) “dit wordt doorgegeven aan het CJIB, waarna betrokkene een beschikking ontvangt”. Gelijk de advocaat-generaal heeft opgemerkt, wordt hier niet gesproken over het op geautomatiseerde wijze opleggen van sancties.
15.
Anderzijds kan uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3, tweede lid, WAHV evenmin worden afgeleid dat bij de sanctieoplegging geen gebruikt mag worden gemaakt van de mogelijkheden die de automatisering biedt en dat de aangewezen ambtenaar, nadat op geautomatiseerde wijze een gedraging is vastgesteld, afzonderlijk en individueel moet beslissen of een sanctie wordt opgelegd.
16.
Het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de WAHV is –zo volgt uit artikel 3, tweede en derde lid, WAHV- een bevoegdheid en geen verplichting. Dit brengt op zichzelf genomen mee dat, nadat is vastgesteld dat de gedraging is verricht, moet kunnen worden beoordeeld of er in een concrete situatie sprake is van –al dan niet door een betrokkene naar voren gebrachte- bijzondere omstandigheden die meebrengen dat van het opleggen van een sanctie moet worden afgezien. Hierin zou grond kunnen worden gevonden voor de gedachte dat afzonderlijk en individueel moet worden beslist of een sanctie wordt opgelegd.
17.
Hierbij past echter wel een relativering. Allereerst is de aangewezen ambtenaar gebonden aan de door de officier van justitie op de voet van artikel 3, derde lid, WAHV gegeven beleidsregels betreffende de uitoefening van zijn bevoegdheid tot sanctieoplegging. Verder maakt de WAHV (in de artikelen 5, 5a en 5b) het mogelijk dat, zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is geweest om zodanige bijzondere omstandigheden naar voren te brengen, sanctieoplegging kan plaatsvinden. Het gaat hier om een niet gering aantal van het totaal van de in het kader van de WAHV opgelegde sancties, waarbij louter op basis van de vaststelling dat de gedraging is verricht en het niet gebleken zijn van bijzondere omstandigheden die zich daartegen verzetten, een sanctie wordt opgelegd. In zodanig geval heeft de betrokkene eerst in het kader van het administratief beroep tegen de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd, de gelegenheid om bijzondere omstandigheden naar voren te brengen die meebrengen dat het opleggen van de sanctie niet billijk is. Daarnaast kent de WAHV, op de voet van artikel 2, derde lid, voor elke gedraging vastgestelde sanctiebedragen. De aangewezen ambtenaar heeft niet de bevoegdheid om een ander sanctiebedrag te bepalen.
18.
Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat ingeval een gedraging op geautomatiseerde wijze is vastgesteld en geen bijzondere omstandigheden gebleken zijn terwijl evenmin een nadere beoordeling is vereist, de WAHV niet eist dat een aangewezen ambtenaar afzonderlijk en individueel beslist tot sanctieoplegging. In zodanig geval dient de sanctieoplegging echter wel aan een aangewezen ambtenaar te kunnen worden toegerekend.
19.
Het hof stelt op basis van de thans door de advocaat-generaal verstrekte informatie met betrekking tot de onderhavige sanctieoplegging vast dat in het proces dat leidt tot het bestand dat aan het CJIB wordt verzonden, een aantal tussenstappen is opgenomen. Zo wordt, nadat op basis van de registervergelijking is geconstateerd dat voor een verzekeringsplichtig voertuig geen geldige verzekering van kracht is, een brief uitgestuurd naar de kentekenhouder waarin deze over de constatering wordt geïnformeerd. Daarbij wordt de kentekenhouder in de gelegenheid gesteld om alsnog aan te tonen dat het voertuig verzekerd is. Als deze brief leidt tot correspondentie, wordt de zaak in behandeling genomen door een buitengewoon opsporingsambtenaar die vervolgens zelf de zaak afhandelt. Aldus worden alleen zaken, waarin niet van bijzondere omstandigheden gebleken is en die geen nadere beoordeling vergen, aan het CJIB toegezonden.
20.
Voorts acht het hof het systeem van het verzenden van het overdrachtsbestand naar het CJIB zo ingericht, dat het opleggen van de sancties in zaken als deze aan de aangewezen ambtenaar[naam ambtenaar] kan worden toegerekend.
21.
Gelet hierop kan thans -anders dan in de zaak die heeft geleid tot het hierboven genoemde arrest van het hof van 20 februari 2014- , op grond van de informatie die de advocaat-generaal in deze zaak heeft verstrekt, worden vastgesteld dat in het onderhavige geval, waarin een sanctie is opgelegd ter zake van de op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging "niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden" en waarbij in het zaakoverzicht van het CJIB de verbalisantcode 404040 is vermeld, de sanctie door een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 3, tweede lid, WAHV is opgelegd.
22.
De betrokkene betwist de onder 1. genoemde gedraging niet. Hij heeft aangevoerd dat de bromfiets sinds 2010 defect was en in de schuur stond. De betrokkene heeft de verzekering in maart 2012 beëindigd, omdat hij het zonde vond om premie te betalen voor een bromfiets die niet kon rijden. De betrokkene heeft de bromfiets inmiddels verkocht, direct nadat hij de beschikking waarbij hem de sanctie is opgelegd gekregen had.
23.
De gedraging betreft een overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Op grond hiervan is de kentekenhouder verplicht om voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven een verzekering op grond van die wet te sluiten en in stand te houden. De omstandigheid dat de bromfiets van de betrokkene niet kon worden gebruikt, vormt derhalve geen reden om geen verzekering te sluiten en in stand te houden. Indien de betrokkene van mening was dat zijn bromfiets, gelet op de staat waarin die verkeerde, geen verzekering behoefde, had het op de weg van de betrokkene gelegen om de geldigheid van het kenteken te doen schorsen. Dat heeft de betrokkene echter niet gedaan.
24.
Hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot het oordeel dat de sanctie ten onrechte is opgelegd, dan wel dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van de sanctie niet billijken.
25.
Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter moet worden bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Beswerda, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.