WAHV 200.154.462
22 december 2016
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 26 juni 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene heeft onder meer aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de officier van justitie niet gehouden was om een gelegenheid te geven de beroepsgronden aan te vullen maar dat het op de weg van de gemachtigde, als professionele partij, had gelegen om de termijnen in de gaten te houden en tijdig de gronden aan te vullen. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie moeten vernietigen.
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief d.d. 12 juni 2012 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Hij heeft daarin onder andere het volgende geschreven:
"Hierbij stel ik dan ook namens cliënt(e) - op nog nader aan te vullen gronden - beroep in tegen deze beschikking. (…) Voor dit moment beperkt het beroep van cliënt(e) zich dan ook tot uitsluitend een ontkenning van de verweten gedraging, alsmede een ontkenning van de verwijtbaarheid ervan (…)."Vervolgens verzoekt de gemachtigde op grond van de Wet openbaarheid van bestuur om informatie en vervolgt: "Namelijk uitsluitend het zaakoverzicht dat betrekking heeft op de bestreden beschikking en de daaraan ten grondslag liggende beweerdelijke overtreding. Vanaf de datum van ontvangst behoef ik nog vier weken om de gronden van mijn beroep te formuleren, ik verzoek u mij deze nadere termijn schriftelijk te bevestigen."
De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat aldus gronden zijn ingediend en dat de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene niet in de gelegenheid had hoeven stellen de gronden aan te vullen. Het stond de gemachtigde vrij dat eigener beweging te doen, maar dat heeft hij niet gedaan, aldus de advocaat-generaal.
4. In reactie op dit standpunt heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de enkele mededeling dat de gedraging en de verwijtbaarheid worden ontkend, niet is aan te merken als beroepsgrond. Gelet op de inhoud van het beroepschrift tegen de inleidende beschikking kon er geen misverstand bestaan dat een pro forma beroep voorlag. De officier van justitie had de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden de gronden in te dienen op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 6:5 van de Awb of uit het oogpunt van behoorlijk bestuur, aldus de gemachtigde.
5. Het is het hof gebleken dat in de praktijk bij het openbaar ministerie, kantonrechters en professionele rechtsbijstandverleners onduidelijkheid en verschil van inzicht bestaat over de vraag wanneer een beroepschrift gronden bevat en onder welke omstandigheden de officier van justitie of de kantonrechter gehouden is om aan de indiener van een beroepschrift de gelegenheid te bieden om de gronden van het beroep op een later moment in te dienen of aan te vullen. Daarom zal het hof, voorafgaand aan de beoordeling van het geschil, een aantal overwegingen van algemene aard en strekking geven.
De inhoud van het beroepschrift is bepalend, niet de kwalificatie daarvan door de indiener
6. Het hof stelt voorop dat bij kwesties als deze de term pro forma beroepschrift veelvuldig wordt gebruikt. Dit begrip is echter niet eenduidig. De ene keer wordt gedoeld op situaties waarin een beroepschrift geen gronden bevat, een andere keer op situaties waarin de indiener van het beroepschrift de gelegenheid wil krijgen om een aanvulling te geven op reeds ingediende gronden. De term "pro forma beroepschrift" is geen wettelijk begrip, aan de aanduiding "pro forma beroepschrift" als zodanig komt ook geen betekenis toe. Het is om deze reden dat bij de beantwoording van de hier opgeworpen vragen doorslaggevend moet zijn hetgeen in het beroepschrift is opgenomen en niet hoe de indiener van het beroepschrift het geschrift kwalificeert.