Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: eiseres,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
€ 71.961,11 is geresulteerd. De tweede overeenkomst is op of omstreeks 31 augustus 2000 gesloten, genaamd “WinstVerDriedubbelaar” met contractnummer [contractnummer 2] . Deze overeenkomst is in een restschuld ten bedrage van € 20.892,09 geresulteerd.
3.3 Bij brief van 22 december 2005 heeft Leaseproces in een brief aan Dexia namens [appellant] bericht dat hij de overeenkomst vernietigt, althans ontbindt, dan wel opzegt en heeft hij Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door hem betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen, alsmede BKR te Tiel op de hoogte te stellen over de nietigheid van de overeenkomst.
3.4 Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2007:
AZ7033). de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [appellant] heeft door middel van de zogenaamde “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
3.6 In de brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces namens [appellant] aan Dexia bericht dat [appellant] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
3.7 Dexia, althans haar gemachtigde, heeft [appellant] op 14 augustus 2014 schriftelijk benaderd met de vraag of [appellant] wilde bepalen of en in hoeverre hij nog in aanmerking zou kunnen komen voor schadevergoeding. In de periode van 18 augustus 2014 tot en met
20 augustus 2014 heeft de gemachtigde van Dexia [appellant] telefonisch benaderd met het verzoek aan [appellant] om contact met de gemachtigde van Dexia op te nemen. [appellant] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
22 augustus 2014 gestuurd, waarbij aan [appellant] wordt meegedeeld dat hij, gelet op het feit dat hij ten aanzien van één van de gesloten overeenkomsten een zeer hoge opbrengst van
€ 71.961,11 heeft genoten, geen recht meer heeft op het ontvangen van schadevergoeding. Indien [appellant] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bijgevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren. [appellant] heeft niet op deze brief gereageerd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
28 september 2004 nog niet was verjaard, zodat zij deze overeenkomst toen rechtsgeldig heeft vernietigd en [appellant] uit dien hoofde een vordering wegens onverschuldigde betaling heeft op Dexia.
Onverschuldigde betaling na vernietiging overeenkomst door echtgenote
“In een geval als dit, waarin de collectieve actie heeft geleid tot een WCAM-overeenkomst, heeft het uitbrengen van een ‘opt-out’-verklaring als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW niet tot gevolg dat de belanghebbende zich niet meer op de stuitende werking van die actie kan beroepen. De collectieve actie was immers mede ten behoeve van deze belanghebbende ingesteld en deze kan pas na het tot stand komen van een schikking beoordelen of hij daaraan gebonden wenst te zijn. Daarmee strookt niet om aan degenen die zich uiteindelijk niet aan de collectieve schikking willen binden achteraf de stuitende werking van de collectieve actie te ontzeggen.”Dat brengt mee dat ook de getroffen schikking zelf, ook al hebben de belangenverenigingen daarin afstand gedaan van rechten, niet tot gevolg kan hebben dat een belanghebbende zich niet meer kan beroepen op de stuitende werking van de collectieve actie. Juist de omstandigheid dat de belanghebbende de onderhandelingen mag afwachten, brengt mee dat hij de mogelijkheid moet hebben om ook nog nadien zijn belangen veilig te stellen. Zou de opvatting van Dexia juist zijn, dan zou dat immers betekenen dat iedere belanghebbende toch tijdig zelf de verjaring zou moeten stuiten, omdat hij niet van te voren kan weten of hij gebonden wenst te zijn aan het uiteindelijk te behalen onderhandelingsresultaat en de in dat kader door de belangenverenigingen aanvaarde compromissen en prijsgegeven rechten. Dit is het tegenovergestelde van hetgeen de Hoge Raad heeft beslist, en kan daarom niet voor juist worden gehouden (ECLI:NL:GHARL:2016:3085 en 5730).