ECLI:NL:HR:1998:AA2330

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33544
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
  • Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 juni 1997, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De Inspecteur had een aanslag opgelegd van f 616.142,--, die na bezwaar was verminderd. Belanghebbende was het niet eens met de vaststelling van de winst uit aanmerkelijk belang en stelde dat de overdrachtsprijs van de aandelen in A B.V. op f 481.000,-- moest worden gesteld, omdat een lening van f 100.000,-- aan C niet was afgelost en oninbaar was. Het Hof volgde echter het standpunt van de Inspecteur en bevestigde de aanslag.

In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het Hof ten onrechte de stelling van belanghebbende niet had onderzocht dat de vordering op C wegens oninbaarheid op nihil moest worden gewaardeerd. De Hoge Raad oordeelde dat de feiten zoals vastgesteld door het Hof geen andere conclusie toelieten dan dat de lening van f 100.000,-- onderdeel uitmaakte van de tegenprestatie bij de vervreemding van de aandelen. Het Hof had niet naar behoren onderzocht of de vordering op C inderdaad als oninbaar moest worden gewaardeerd, wat leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet naar de eisen der wet was gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Dit arrest is op 1 juli 1998 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 juni 1997 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
3.1. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 3.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 616.142,--, waarvan een bedrag van f 496.000,-- belast naar het tarief van artikel 57a (tekst 1993) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 3.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3.4. 2. Geding in cassatie 3.5. Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3.6. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3.7. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.8. 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.9. Belanghebbende bezat in het onderhavige jaar (1993) tezamen met zijn echtgenote alle aandelen in A B.V. De verkrijgingsprijs van deze aandelen bedroeg 3.10. f 85.000,--. 3.11. Op 30 december 1993 hebben belanghebbende en zijn echtgenote vorenbedoelde aandelen verkocht en geleverd aan B B.V. (hierna: de B.V.) voor een koopsom van f 581.000,--. Ter financiering van deze koopsom heeft de B.V. een bedrag van f 481.000,-- geleend bij een bank. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van f 100.000,-- te leen verstrekt aan C, de enig aandeelhouder van de B.V. Deze - rentedragende - lening diende uiterlijk op 30 juni 1995 in haar geheel te worden afgelost. 3.12. Op 22 augustus 1995 is A B.V. in staat van faillissement verklaard. 3.13. De door belanghebbende aan C verstrekte lening van f 100.000,-- is niet afgelost. 3.14. In zijn voor het onderhavige jaar gedane aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft belanghebbende, zich op het standpunt stellend dat wegens oninbaarheid van de vordering van f 100.000,-- de overdrachtsprijs van de aandelen in A B.V. op 3.15. f 481.000,-- dient te worden gesteld, de met vorenbedoelde verkoop behaalde winst uit aanmerkelijk belang berekend op f 396.000,--. 3.16. Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur het standpunt van belanghebbende verworpen en een bedrag van (f 581.000,-- -/- f 85.000,-- =) f 496.000,-- als winst uit aanmerkelijk belang in het belastbare inkomen van belanghebbende begrepen.
3.17. 3.2. Het Hof heeft het standpunt van de Inspecteur gevolgd. Het heeft daartoe geoordeeld: dat de overdrachtsprijs van de aandelen f 581.000,-- heeft bedragen, belichaamd in een volwaardige vordering, tot
3.18. f 481.000,-- gedekt door de bank en voor de overige 3.19. f 100.000,-- door de gegoedheid van belanghebbende als geldschieter; dat hieraan niet afdoet dat belanghebbende de lening van f 100.000,-- heeft verstrekt in verband met de aandelentransactie, noch zijn stelling dat zijn vordering uit deze lening op C wegens oninbaarheid zou moeten worden gewaardeerd op nihil, wat daar ook van zij; dat de eventuele aflossing van de lening geen deel zou uitmaken van de door de B.V. te betalen koopsom der aandelen. 3.20. Middel 1 richt zich terecht tegen deze oordelen. 3.21. 3.22. 3.3. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de vordering van belanghebbende uit de aan C gelijktijdig met de verkoop van de aandelen verstrekte lening, ten bedrage 3.23. van f 100.000,--, onderdeel uitmaakte van de tegenprestatie bij de vervreemding van de aandelen in A B.V. 3.24. Nu het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht de stelling van belanghebbende dat deze vordering naar de toestand ten tijde van de vervreemding wegens oninbaarheid moest worden gewaardeerd op nihil, hetgeen met zich zou brengen dat de overdrachtsprijs van de aandelen A B.V. op f 481.000,-- dient te worden gesteld, is 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.25. 3.4. Gelet op hetgeen hiervóór in 3.3 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Middel 2 behoeft geen behandeling, nu na te vermelden vernietiging zich tevens uitstrekt tot de beslissing van het Hof omtrent de proceskosten. De vraag of aan belanghebbende voor deze kosten een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof moeten worden beoordeeld.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 1 juli 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.