In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek van een klager om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in het kader van een artikel 12 Sv procedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. van Reydt, vroeg een vergoeding van € 39.950,31 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand over de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 april 2017. Het hof heeft de advocaat-generaal en de advocaat van verzoekster gehoord in een openbare raadkamer op 17 januari 2018. De procesgang omvatte een aangifte door verzoekster en anderen tegen een verdachte, gevolgd door een klaagschrift bij het hof, dat leidde tot een bevel tot vervolging van de verdachte. Het hof overwoog dat hoewel het Wetboek van Strafvordering geen expliciete ruimte biedt voor de gevraagde kostenvergoeding, er mogelijk een redelijke wetsuitleg kan zijn die dit zou toestaan. Echter, het hof concludeerde dat de artikelen 591 en 591a Sv niet van toepassing zijn op de situatie van verzoekster, aangezien zij niet kan worden gelijkgesteld met een gewezen verdachte in een strafzaak. Het hof verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek, waarbij het ook opmerkte dat de kosten voor indiening en behandeling van het verzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen.