ECLI:NL:GHARL:2018:10332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
21-003984-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee jonge vrouwen in twee cafés met beroep op schorsing van de vervolging wegens dementie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee jonge vrouwen in cafés op 10 juli 2016 en 21 mei 2016. De verdachte, geboren in 1934, heeft zich schuldig gemaakt aan ongewenste aanrakingen van de slachtoffers, die zich in een kwetsbare positie bevonden. Tijdens de rechtszitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de vervolging geschorst moest worden op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte door zijn vastgestelde dementie de strekking van de vervolging niet zou begrijpen. Het hof heeft dit verweer verworpen, na te hebben vastgesteld dat de verdachte in staat was de aard van de vervolging te begrijpen, ondanks zijn dementie. Het hof heeft de gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de zorgvuldigheid waarmee het hof de mentale toestand van de verdachte heeft beoordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003984-17
Uitspraak d.d.: 31 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juli 2017 met parketnummer 18-730353-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1934,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T.W. Delhaye, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 11 juli 2017 verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht en met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich meldt bij de reclassering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te [plaats] , (in café " [naam 1] ", gelegen aan of bij het [straat 1] , aldaar) door geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande het betasten, althans aanraken van de/het (bedekte) schaamstreek/kruis van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte opzettelijk
- terwijl die [slachtoffer 1] (in (het rookhok van) café " [naam 1] ") naast verdachte op een kruk zat, die [slachtoffer 1] in haar schaamstreek/kruis heeft gegrepen, althans haar schaamstreek/kruis heeft aangeraakt
en/of aldus voormelde ontuchtige handel(en) zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 1] niet in staat was die handeling(en) (voldoende en/of tijdig) af te weren of daartegen weerstand te bieden;
2:
(parketnummer 730300/16) hij op of omstreeks 21 mei 2016 te [plaats] , (in café " [naam 2] ", gelegen aan of bij [straat 2] , aldaar) door geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het knijpen in, althans betasten/aanraken van de (door kleding bedekte) borst van die [slachtoffer 2] en/of door het betasten, althans aanraken van het (bedekte) schaamstreek/kruis van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte opzettelijk
- terwijl die [slachtoffer 2] (in café " [naam 2] ") de trap afliep en hij, verdachte, de trap op liep, zijn armen heeft gespreid waardoor die [slachtoffer 2] hem niet kon passeren, althans waardoor die [slachtoffer 2] de vrije doorgang werd belemmerd en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] bij een arm heeft vastgepakt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] in een borst heeft geknepen, althans een borst heeft vastgepakt/aangeraakt en/of (vervolgens)
- (toen die [slachtoffer 2] onder zijn, verdachtes, arm door liep) haar schaamstreek/kruis heeft aangeraakt
en/of aldus voormelde ontuchtige handel(en) zodanig plotseling en/of onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 2] niet in staat was die handeling(en) (voldoende en/of tijdig) af te weren of daartegen weerstand te bieden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Schorsing van de vervolging

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de vervolging van verdachte moet worden geschorst op de voet van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering omdat verdachte vanwege de bij hem vastgestelde dementie de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging niet zou begrijpen. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman daartoe een brief van P.E. van Walderveen, klinisch geriater/hoofdbehandelaar van het [ziekenhuis] , van 25 april 2018 overgelegd.
Op de voet van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter de vervolging te schorsen, indien de verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vordering te begrijpen, en dient de schorsing te worden opgeheven zodra van het herstel van de verdachte is gebleken.
Uit de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2018, is het hof gebleken dat de verdachte begreep dat hij bij het hof was, waar zijn zaak in hoger beroep werd behandeld nadat hij door de rechtbank was veroordeeld. Ook begreep hij dat hij werd verdacht van twee feitelijke aanrandingen, gepleegd in 2016 te [plaats] , en dat hij daarvoor mogelijk straf opgelegd kan krijgen. Voorts heeft verdachte – in lijn met zijn verklaring bij de politie en op de zitting van de rechtbank – uit eigen herinnering verklaard dat hij op 21 mei en 10 juli 2016 in cafés [naam 2] en [naam 1] was en dat hij op 21 mei 2016 bij het dansen een andere vrouw dan de in de tenlastelegging onder 2 genoemde [slachtoffer 2] bij haar borsten heeft vastgepakt, welke omstandigheid ook anderszins blijkt uit het dossier.
Dit brengt het hof tot de slotsom dat de bij de verdachte geconstateerde dementie niet van dien aard is, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, zodat de vervolging niet zal worden geschorst.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 10 juli 2016 te [plaats] , in café " [naam 1] ", gelegen aan het [straat 1] , aldaar door een feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande het aanraken van de bedekte schaamstreek van die [slachtoffer 1] en bestaande die feitelijkheid hieruit dat verdachte opzettelijk
- terwijl die [slachtoffer 1] in het rookhok van café " [naam 1] " naast verdachte op een kruk zat, die [slachtoffer 1] in haar schaamstreek heeft gegrepen
en aldus voormelde ontuchtige handeling zodanig plotseling en onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 1] niet in staat was die handeling af te weren of daartegen weerstand te bieden;
2:
hij op 21 mei 2016 te [plaats] , in café " [naam 2] ", gelegen aan [straat 2] , aldaar door een feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de door kleding bedekte borst van die [slachtoffer 2] en door het aanraken van de bedekte schaamstreek van die [slachtoffer 2] en bestaande die feitelijkheden hieruit dat verdachte opzettelijk
- terwijl die [slachtoffer 2] in café " [naam 2] " de trap afliep en hij, verdachte, de trap op liep, zijn armen heeft gespreid waardoor die [slachtoffer 2] hem niet kon passeren en vervolgens
- die [slachtoffer 2] bij een arm heeft vastgepakt en vervolgens
- die [slachtoffer 2] bij een borst heeft vastgepakt en vervolgens
- toen die [slachtoffer 2] onder zijn, verdachtes, arm door liep haar schaamstreek heeft aangeraakt
en aldus voormelde ontuchtige handelen zodanig plotseling en onverhoeds heeft gepleegd dat die [slachtoffer 2] niet in staat was die handelingen af te weren of daartegen weerstand te bieden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof gelet op de brief van P.E. van Walderveen, klinisch geriater/hoofdbehandelaar van het [ziekenhuis] , van 25 april 2018 en het reclasseringsadvies van 15 december 2016. Uit de brief van P.E. van Walderveen van 25 april 2018 volgt dat bij verdachte dementie, waarschijnlijk veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer, is gediagnosticeerd. Ook volgt uit deze brief dat verdachte vaak wat impulsief reageert op testmateriaal. Verder heeft verdachte moeite om ongewenste reacties te onderdrukken bij complexere (aandachts)taken. Het neuropsychologisch onderzoek laat evidente stoornissen zien in meerdere cognitieve domeinen, waarbij ook sprake is van progressieve gedragsproblemen die niet alleen vanuit mogelijke voor de ziekte aanwezige psychiatrische problematiek verklaard kunnen worden. Uit het reclasseringsadvies van 15 december 2016 (opgemaakt ongeveer een half jaar na de bewezenverklaarde feiten) volgt dat de huisarts van verdachte bij verdachte reeds in 2016 een sterke verdenking van dementie had.
Alles in aanmerking nemende vindt het hof aanleiding in voornoemde brief van de klinisch geriater/hoofdbehandelaar en het reclasseringsadvies om vast te stellen dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten reeds leed aan de (inmiddels) bij verdachte vastgestelde dementie en dat het – gelet op het hiervoor beschreven impulsieve en ontremde gedrag en de gedragsproblemen van verdachte – aannemelijk is dat deze dementie bij verdachte heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde feiten.
Het hof is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte (destijds 82 jaar) heeft zich op twee avonden tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee jonge vrouwen. Verdachte heeft op 21 mei 2016 [slachtoffer 2] op een trap van een café de weg versperd en één van haar borsten en haar schaamstreek aangeraakt. Verdachte heeft voorts op 10 juli 2016, terwijl hij met haar zat te praten, [slachtoffer 1] in haar schaamstreek gegrepen. Deze twee vrouwen waren compleet verrast door deze plotselinge ongewenste aanrakingen van verdachte, zo volgt ook uit de aangiften.
Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefsters. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt ook dat zij de aanranding door verdachte zeer vervelend heeft gevonden en dat zij daarvan gedurende langere tijd last heeft gehad.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de reclasseringsrapportage van 15 december 2016 en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. De raadsman heeft daar verklaard dat verdachte onder behandeling staat bij GGZ [locatie] , dat verdachte ondersteuning krijgt van de thuiszorg, dat bewindvoering is aangevraagd en dat gezocht wordt naar een nieuwe (begeleide) woonvorm.
De strafoplegging van de rechtbank komt het hof – met de advocaat-generaal – als passend en geboden voor. Deze straf dient ertoe de – mede door de inzet van hulpverlening rondom verdachte – inmiddels stabiele situatie van verdachte voort te zetten om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof is van oordeel dat toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week zoals door de raadsman is voorgesteld onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, ook als in aanmerking wordt genomen dat de bewezenverklaarde feiten – zoals hierboven eerder overwogen – aan verdachte in verminderde mate worden toegerekend.
De advocaat-generaal heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd. Uit artikel 14e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden slechts mogelijk is indien er ernstig rekening moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen dadelijke uitvoerbaarheid mogelijk is. [1] Het hof is van oordeel dat aan dit criterium in deze zaak niet is voldaan nu er ook in het kader van zorgverlening al een aantal maatregelen zijn getroffen die recidive kunnen voorkomen. De vordering van de advocaat‑generaal zal op dit punt niet worden gevolgd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,- met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat sprake is geweest van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de benadeelde partij. Hierdoor had zij onder andere last van nachtmerries, onrustig slapen en had zij een terugval in haar eetstoornis. Voorts was de benadeelde partij prikkelbaar, alert en op haar hoede. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ van de benadeelde partij zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Met betrekking tot de hoogte van de immateriële schadevergoeding acht het hof, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en gelet op de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2016 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2016 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. K. Lahuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 31 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:436; Hoge Raad 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2981; Hoge Raad 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:531; Hoge Raad 10-03-15, ECLI:NL:HR:2015:537.