ECLI:NL:HR:2015:2981

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
14/04188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bijzondere voorwaarden in strafzaak wegens seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor 'verkrachting, meermalen gepleegd' en 'met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd'. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, en had daarbij bijzondere voorwaarden gesteld. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en enkele belangrijke juridische overwegingen gemaakt over de bijzondere voorwaarden die aan de veroordeling waren verbonden.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat de bijzondere voorwaarde dat gedurende de proeftijd geen minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig mogen zijn in de manege van de veroordeelde, niet voldeed aan de eisen van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. Dit omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde of minderjarige meisjes in de manege aanwezig zullen zijn. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de motivering van het Hof met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden niet voldeed aan de wettelijke eisen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de bijzondere voorwaarden en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, en verwierp het beroep voor het overige.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en de noodzaak om deze voorwaarden te laten aansluiten bij het gedrag van de veroordeelde. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van strafrecht en de toepassing van bijzondere voorwaarden in strafzaken.

Uitspraak

6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/04188
IV/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli 2014, nummer 22/005434-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, in zoverre tot terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over een door het Hof gestelde bijzondere voorwaarde en over het bevel dat de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van 'verkrachting, meermalen gepleegd' en 'met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd' veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met bijzondere voorwaarden. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zijn paarden niet zal laten verzorgen door minderjarige meisjes;
- dat gedurende de proeftijd geen minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig mogen zijn in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) van de veroordeelde.
Geeft de bovengenoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat voormelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn."
2.2.2.
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift 'Strafmotivering' onder meer het volgende in:
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee meisjes. Het seksueel misbruik vond met name plaats in of bij de paardenstallen van de verdachte, waar de meisjes dagelijks waren om de paarden (van de verdachte) te berijden en te verzorgen. Voor het mogen berijden en verzorgen van de paarden waren de meisjes afhankelijk van de medewerking van verdachte.
De verdachte heeft aldus ernstig misbruik gemaakt van zijn positie als staleigenaar en van de grote liefde van de jonge slachtoffers voor (zijn) paarden. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers en heeft slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige daarvan nog lang de psychische gevolgen kunnen ondervinden; dit blijkt eveneens uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Uit de proceshouding van de verdachte blijkt voorts dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Het hof rekent de verdachte zijn gedragingen zwaar aan.
Het hof is - het voorgaande overwegende en tevens in aanmerking nemende dat verdachte thans van de feiten 1. en 2. wordt vrijgesproken - van oordeel dat slechts een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt."
2.3.1.
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 14c, tweede lid onder 5º, (oud) Sr (thans art. 14c, tweede lid onder 14°, Sr) dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. HR 26 november 1968, ECLI:NL:HR:1968: AB6079, NJ 1970/123).
2.3.2.
De door het Hof gestelde bijzondere voorwaarde "dat gedurende de proeftijd geen minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig mogen zijn in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) van de veroordeelde" is in strijd met genoemde bepaling omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde of in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig zullen zijn. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
2.4.1.
Bij de beoordeling van de klacht over het bevel dat de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, moet worden vooropgesteld dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuitvoergelegd mag worden nadat zij onherroepelijk is geworden en dat de in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder zal hij in een uitspraak waarin ten laste van de verdachte een misdrijf is bewezenverklaard dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als zijn oordeel tot uitdrukking dienen te brengen dat en waarom ernstig rekening ermee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236.)
2.4.2.
Het bestreden arrest en in het bijzonder de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven strafmotivering voldoen niet aan deze eis. Voor zover het middel hierover klaagt is het gegrond.
2.5.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid zelf de zaak afdoen.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft:
- de bijzondere voorwaarde dat gedurende de proeftijd geen minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig mogen zijn in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) van de veroordeelde, en
- het bevel dat de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 oktober 2015.