ECLI:NL:HR:2018:436

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16/05751
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden in strafzaak wegens belaging en vernieling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor belaging en vernieling, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden. Het Hof had bevolen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldeed aan de motiveringsverplichting voor deze dadelijke uitvoerbaarheid. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2015:537) en concludeerde dat er niet voldoende was aangetoond dat de verdachte een gevaar vormde voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Daarom vernietigde de Hoge Raad het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij het opleggen van dadelijke uitvoerbaarheid van voorwaarden in strafzaken.

Uitspraak

27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05751
MTI/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 mei 2016, nummer 21/005337-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het bevel dat de in de uitspraak gestelde voorwaarde ex art. 14c Sr en het in de uitspraak opgedragen reclasseringstoezicht ex art. 14d Sr dadelijk uitvoerbaar zijn.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid, Sr en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "belaging" alsmede "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is om, middellijk of onmiddellijk, op welke wijze ook, contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1] en/of haar familieleden, behalve als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van een eventuele omgangsregeling met de zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens de thans bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dient volgens de advocaat-generaal de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd, inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van contact met aangeefster en haar familie, met bij overtreding van de maatregel telkens toepassing van twee weken vervangende hechtenis.
(...)
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zijn ex-vriendin gedurende enige maanden heeft belaagd. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en de persoonlijke integriteit van zijn ex-vriendin. Dit heeft een behoorlijke impact gehad op haar leven, alsmede het leven van haar familie en direct omgeving. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte goederen vernield van zijn ex-vriendin.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor genoemde vordering van de advocaat-generaal zou leiden tot een te zware sanctie. Daartoe overweegt het hof dat de advocaat-generaal in de vordering tot uitdrukking lijkt te willen brengen dat verdachte niet gestopt is met zijn gedragingen, waardoor hij thans opnieuw is gedagvaard op verdenking van belaging van zijn ex-vriendin in een andere periode. De verdenking van belaging in laatstbedoelde periode is thans echter niet aan de orde.
Het hof acht het wel van belang om aan verdachte een duidelijk signaal te geven dat hij zich in de toekomst niet aan soortgelijke feiten moet schuldig maken. Mede gelet op de ernst van het feit en de periode waarover zich dat heeft afgespeeld, zal het hof een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De door de politierechter opgelegde straf vindt het hof passend en geboden.
Aan het gedeelte voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof de bijzondere voorwaarde verbinden dat het verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is om, middellijk of onmiddellijk, op welke wijze ook, contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1] en/of haar familieleden, behalve als dit contact plaatsvindt in het bijzijn van betrokken instanties in het kader van een eventuele omgangsregeling met de zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Het hof zal deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren. Er moet naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst en de intensiteit van het aan verdachte ten laste gelegde handelen en de verdenking dat verdachte ook na het ten laste gelegde feit is doorgegaan met het belagen van aangeefster, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
2.3.
Art. 14e, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
2.4.
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236.)
2.5.
Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is weergegeven niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2018.