ECLI:NL:GHARL:2018:10320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
200.222.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van loon/provisie bij voortijdige beëindiging van projectovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen IQTA Projectontwikkeling B.V. (hierna: Iqta) en S&L Projecten B.V. (hierna: S&L) over de betaling van loon en provisie in het kader van een overeenkomst tot het verrichten van diensten voor de realisatie van het project Adelaarkerk te Leeuwarden. De overeenkomst, die op 29 oktober 2014 werd gesloten, bevatte bepalingen over de vergoeding voor verschillende diensten, waaronder het aanbrengen van een huurder en het aanvragen van subsidie.

Na de voortijdige beëindiging van het project door S&L, heeft Iqta aanspraak gemaakt op betaling van de facturen die zij aan S&L had gestuurd. S&L heeft de facturen onbetaald gelaten, met als argument dat er geen onvoorwaardelijke aanspraak op subsidie was en dat de huurovereenkomst niet tot stand was gekomen. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van Iqta afgewezen, maar Iqta heeft in hoger beroep vier grieven ingediend.

Het hof heeft geoordeeld dat Iqta recht heeft op een naar redelijkheid vastgesteld deel van het loon op basis van artikel 7:411 BW, omdat de overeenkomst voortijdig is beëindigd door S&L. Het hof heeft vastgesteld dat Iqta wel degelijk werkzaamheden heeft verricht die hebben geleid tot de toekenning van een subsidie, en dat S&L voordeel heeft gehad van deze werkzaamheden. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Iqta tot betaling van € 22.100,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en S&L veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.222.722/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden C/17/153580/HA ZA 17-47)
arrest van 27 november 2018
in de zaak van
IQTA Projectontwikkeling B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Iqta,
advocaat: mr. E.J. Luursema te Leek,
tegen:
S&L Projecten B.V.,
gevestigd te Grou,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: S&L,
advocaat: mr. E.T. van Dalen te Groningen,

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar:
- het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden (rechtbank Noord-Nederland) van 15 november 2016 (zaak-/rolnummer 5380045 \ CV EXPL 16-10698);
- het vonnis van de kantonrechter van 14 februari 2017;
- het in dit hoger beroep bestreden vonnis van 19 juli 2017 van de rechtbank Noord- Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Leeuwarden;
- het vonnis van de rechtbank van 20 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
Bij schriftelijke overeenkomst van 29 oktober 2014 (productie 1 bij inleidende dagvaarding, hierna: de overeenkomst) zijn S&L als opdrachtgever en Iqta als opdrachtnemer met betrekking tot de realisering van het project Adelaarkerk te Leeuwarden als volgt overeengekomen (voor zover voor de beoordeling van belang):
"1. De opdrachtgever verklaart te hebben opgedragen aan de opdrachtnemer, de uitvoering van het hieronder beschreven project:
• Projectomschrijving : Afspraken met betrekking tot realisatie van het project de Adelaarskerk te Leeuwarden
(…)
• Projectduur : onbepaald
• Ureninzet : op basis van provisie en succesfee
2. Bij het aangaan, van de aangebrachte klant/huurder (Idesta zorggroep of Frysko adviseurs (alias Hiem Wurk) (…) van een langdurige huurovereenkomst van min. 10 jaar op basis van min. 10 tot max. 25 (woon/zorg)eenheden met een gemiddelde huursom van € 550,- p/m., ontvangt de opdrachtnemer een provisie van € 20.000,- excl. BTW van opdrachtgever. De gestelde vergoeding is naar rato van het aantal verhuurde eenheden, doch met een minimum van € 10.000,- excl. BTW;
3. Bij succesvol onderbrengen, door bemiddeling van de opdrachtnemer, van financiering (bancair of non bancair) met een beoogde financieringsom van € 4.000.000,- excl. BTW onder de volgende beoogde condities: (annuïteiten of lineaire) lening voor een duur van 20 jaar, rente 4-5%, "rentevasteperiode" van 10 jaar, ontvangt de opdrachtnemer een provisie van € 20.000,- excl. BTW van opdrachtgever;
4. De opdrachtnemer stelt een financieringsplan op voor de herbestemming van de Adelaarskerk te Leeuwarden, alsmede het invullen van de formulieren om een subsidie/lening te verkrijgen bij de provincie Fryslân, het betreft de herbestemming- (max. € 200.000,-) en participatieregeling (max.€ 1.000.000,-) Wurkje foar Fryslân. Bij toekenning van de subsidie/lening/garantstelling door de provincie Fryslân ontvangt de opdrachtnemer een provisie van € 10.000,- excl. BTW;
5. De opdrachtgever maakt gebruik van de expertise van opdrachtnemer op het gebied van project-/bouw/procesmanagement (of advieswerkzaamheden), bij inzet van een van de partijen wordt het uurtarief van € 85,- per uur excl. BTW gehanteerd. Indien derden adviseurs/partijen worden ingeschakeld dient vooraf overleg plaats te vinden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Deze werkzaamheden (…) met een toezegging van opdrachtgever aan opdrachtnemer met een minimale vergoeding van 1% over de totale stichtingskosten, dit resulteert in € 38.648,59 excl BTW;
6. Betaling van de overeengekomen provisie/succesfee geschied op basis van facturatie, eind van de maand waarin het succes is behaald (…);
(…)
8. Wijziging en/of aanvullingen door een der partijen van de overeenkomst geldt uitsluitend indien schriftelijk is vastgelegd en door beide partijen is ondertekend; (…)".
3.1.2.
Iqta heeft de volgende facturen aan S&L gezonden:
- op 10 juli 2015 een factuur (hierna:
factuur 1)ter zake van de in artikel 2 van de overeenkomst vermelde werkzaamheden (aanbrengen huurder) voor een bedrag van € 24.200,- inclusief btw (productie 2 bij inleidende dagvaarding);
- op 9 juli 2015
factuur 2ter zake van de in artikel 4 van de overeenkomst genoemde werkzaamheden (aanvraag subsidie) voor een bedrag van € 12.100,- inclusief btw (productie 7 bij akte na verwijzing van Iqta).
3.1.3.
S&L heeft na ontvangst van deze twee facturen van Iqta in een e-mail van 11 juli 2015 voor zover relevant het volgende vermeld (productie 4 bij inleidende dagvaarding):
"Middels deze mail doen wij de door u gemailde facturen retour komen.
U kunt de facturen zenden op het moment dat wij de financiering rond hebben en beschikking hebben tot de middelen uit deze financiering, ditzelfde geldt ook voor de lening en subsidie van de provincie.
Op het moment dat bovenstaande gereed is ontvangt u van ons een seintje zodat u ons de rekeningen kunt sturen."
3.1.4.
S&L heeft het project 'Adelaarskerk' op 7 december 2016 overgedragen aan een derde ( [A] Holding BV, hierna: [A] ) door middel van de levering van de aandelen in Adelaarstate BV, de projectvennootschap die het project zou realiseren, (productie 2 bij memorie van grieven).
3.1.5.
Op 23 februari 2017 heeft Iqta aan S&L twee facturen verzonden:
-
factuur 3ter zake van de in artikel 3 van de overeenkomst vermelde werkzaamheden (het onderbrengen van financiering) voor een bedrag van € 24.200,- inclusief btw (productie 7 bij akte na verwijzing van Iqta);
-
factuur 4ter zake van de in artikel 5 van de overeenkomst vermelde werkzaamheden (expertise op het gebied van project-, bouw- en procesmanagement) voor een bedrag van € 46.764,79 inclusief btw (productie 7 bij akte na verwijzing van Iqta).
3.1.6.
S&L heeft de vier facturen onbetaald gelaten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Iqta heeft in eerste aanleg aanvankelijk veroordeling van S&L gevorderd tot betaling van € 24.200,- vermeerderd met de reeds vervallen rente en met buitengerechtelijke incassokosten, tezamen beperkt tot € 25.000,-, dit laatste bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
Iqta heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat zij in opdracht van S&L de diensten bedoeld in artikel 2 van de overeenkomst heeft verricht en dat S&L haar desbetreffende factuur van 10 juli 2015 (factuur 1) ondanks aanmaning onbetaald heeft gelaten.
S&L heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
4.2.
Bij vonnis van 14 februari 2017 heeft de kantonrechter geconstateerd dat de vordering is gegrond op een overeenkomst waarvan het belang meer dan € 25.000,- bedraagt en dat S&L de inhoud van die overeenkomst en daarmee de rechtstitel betwist. De kantonrechter heeft de zaak op de voet van artikel 93 Rv voor de verdere behandeling en beslissing verwezen naar de handelskamer (de afdeling Privaatrecht) van de rechtbank.
4.3.
Bij akte van 29 maart 2017 heeft Iqta haar eis vermeerderd. Iqta vordert daarin tevens veroordeling van S&L tot betaling van haar facturen 2, 3 en 4. Iqta beperkt haar vordering tot € 100.000,- in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. Iqta vraagt S&L te veroordelen in proceskosten, waaronder begrepen € 2.612,18 aan proceskosten en de nakosten.
Iqta heeft aangevoerd dat zij in opdracht van S&L ook de werkzaamheden genoemd in de artikelen 4, 3 en 5 van de overeenkomst heeft verricht en dat S&L in verzuim is met de betaling van de desbetreffende facturen.
4.4
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering afgewezen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen, kort weergegeven, dat S&L niet gehouden is de facturen van Iqta te voldoen omdat er geen geldstromen op gang zijn gekomen, er geen onvoorwaardelijke aanspraak is ontstaan op subsidie en er geen onvoorwaardelijke huurovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens de rechtbank moet de overeenkomst aldus worden uitgelegd dat S&L alleen dan provisie of een
succesfeezou hebben moeten betalen indien de prestaties van Iqta tot realisatie van het project Adelaarkerk hadden geleid. Dat is volgens de rechtbank niet het geval. Partijen hebben het risico aanvaard dat wanneer het project niet door zou gaan, zij beide met lege handen zouden achterblijven, aldus de rechtbank.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Iqta, die vier grieven heeft aangevoerd, concludeert tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, zoals gewijzigd bij akte na verwijzing. S&L bestrijdt de grieven.
De vier grieven stellen de toewijsbaarheid van de vordering van Iqta in appel opnieuw aan de orde. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
5.2.
Het hof verwerpt het standpunt van S&L (punten 28 en 39 memorie van antwoord) dat de grieven 1 en 2 niet helder zijn en dat onduidelijk is wat Iqta daarmee beoogt. Naar het oordeel van het hof brengt Iqta met die grieven en de toelichtingen erop voldoende duidelijk naar voren op welke gronden zij vernietiging van het bestreden vonnis wenst. Dat dat ook S&L wel duidelijk is, blijkt uit de omstandigheid dat S&L in haar memorie van antwoord (subsidiair) inhoudelijk en ter zake dienend op de grieven 1 en 2 ingaat.
5.3.
Ook gaat het hof voorbij aan hetgeen S&L in punt 38 van haar memorie van antwoord heeft aangevoerd, namelijk
"dat het voor S&L maar zeer de vraag is of op het moment van het ondertekenen van de overeenkomst van 29 oktober 2014 de ondertekenaar in de persoon van [B] wel gerechtigd was om namens Iqta te tekenen".S&L heeft immers geen consequenties verbonden aan de door haar opgeworpen vraag en het staat het hof niet vrij die ambtshalve te vinden.
5.4.
In rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen:
"Kern van het geschil is -kort gezegd- de vraag of IQTA heeft voldaan aan de in de samenwerkingsovereenkomst vermelde prestaties en of zij uit dien hoofde aanspraak kan maken op betaling van de vier door haar verzonden facturen. De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zal zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, LJN: BA4909 en HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178)."
Hiertegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.5.
Hetzelfde geldt voor rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis, voor zover de rechtbank daarin heeft overwogen:
"Tussen partijen is niet in geschil dat S&L zelf geen financiële middelen tot haar beschikking had om het project te realiseren en dat IQTA mede daarom zou helpen om subsidiestromen op gang te krijgen. [B] heeft ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst is opgesteld met in achtneming van dit uitgangspunt."
5.6.
De algemene stelling van S&L (punt 76 memorie van antwoord)
"dat in het geval het project niet door zou gaan, zij[Iqta]
geen enkele euro zou krijgen", verwerpt het hof.
Voor de vraag of al dan niet loon verschuldigd is geworden, is met toepassing van de in rechtsoverweging 5.4 vermelde maatstaf het volgende van belang. De bewoordingen van de overeenkomst bieden geen heldere aanknopingspunten voor de stelling dat Iqta in het geheel geen recht op loon zou hebben in het geval het project niet (door S&L) wordt gerealiseerd. Hetzelfde geldt indien mede in aanmerking wordt genomen wat [B] namens Iqta ter comparitie van partijen ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard, namelijk dat S&L geen geld had, dat het doel was om geldstromen op gang te brengen en dat de overeenkomst op basis daarvan is opgesteld (bladzijde 2 van het proces-verbaal). Ook hieruit volgt niet, anders dan S&L meent (punten 76,79 en 91 memorie van antwoord), de (algemene) conclusie dat Iqta in het geheel geen recht op loon heeft in het geval het project niet (door S&L) wordt gerealiseerd.
5.7.
Het hof zal eerst de vraag naar de verschuldigdheid van de gevorderde factuurbedragen bespreken.
5.7.1.
Met betrekking tot
factuur 2, die betrekking heeft op de in artikel 4 van de overeenkomst genoemde werkzaamheden, overweegt het hof dat niet in geschil is dat Iqta een plan heeft opgesteld en de formulieren heeft ingevuld als bedoeld in die bepaling teneinde subsidie te verkrijgen van de provincie. Ook staat vast dat de provincie die subsidie heeft verleend, zoals ook blijkt uit de brief van de provincie van 20 januari 2015 (productie 8 bij akte na verwijzing). De conclusie is derhalve dat Iqta de in artikel 4 beschreven werkzaamheden heeft verricht en dat er ten gunste van S&L een subsidie is toegekend (derhalve een geldstroom op gang is gekomen). Aan de in de overeenkomst gestelde voorwaarden waaronder Iqta recht heeft op betaling van loon is naar het oordeel van het hof voldaan.
5.7.2.
Het standpunt van S&L dat de subsidie is toegekend onder de voorwaarde dat het project doorgang zou vinden, dat die voorwaarde niet in vervulling is gegaan en dat S&L daarom geen provisie verschuldigd is, verwerpt het hof. Artikel 4 van de overeenkomst stelt, gelet op de hiervoor vermelde uitlegmaatstaf, als zodanig niet als eis dat de subsidieverlening definitief en onvoorwaardelijk moet zijn alvorens Iqta recht heeft op loon. Het andersluidende standpunt van S&L (punt 150 memorie van antwoord) verwerpt het hof bij gebreke van voldoende concrete feiten en omstandigheden die deze uitleg ondersteunen. Om dezelfde reden geldt als zodanig ook niet als eis dat het project in handen moet blijven van S&L.
Bovendien wordt overwogen dat uit artikel 7 van de door Iqta als productie 2 bij memorie van grieven in het geding gebrachte overeenkomst van 7 december 2016 waarbij S&L de aandelen in Adelaarstate BV (en daarmee het project) aan [A] heeft verkocht, blijkt dat de verstrekte subsidie geheel aan S&L toekomt, dat daarmee bij de bepaling van de hoogte van de koopprijs rekening is gehouden (lid 1) en dat het geheel voor rekening en risico van [A] komt indien aan de voorwaarden voor subsidietoekenning niet wordt voldaan (lid 4). S&L heeft de inhoud van (artikel 7 van) deze overeenkomst niet betwist.
In het licht van artikel 7 van deze overeenkomst is de stelling van S&L (punt 151/152 memorie van antwoord) dat, nu zij het project heeft moeten verkopen,
"uiteindelijk het reeds ontvangen bedrag van die € 140.520,33 door S&L aan de provincie Friesland moet worden terugbetaald en dat dus niet is voldaan aan de voorwaarde op grond waarvan S&L aanspraak kan maken op een fixed fee van € 10.000,00 ex BTW", zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nu uit de tussen S&L en [A] gesloten overeenkomst kan worden afgeleid dat S&L de subsidie behoudt, is S&L (mede) dankzij de werkzaamheden van Iqta in ieder geval in zoverre niet met lege handen achtergebleven. Naar het oordeel van het hof is de vordering tot betaling van factuur 2 (€ 10.000,- exclusief btw, € 12.100,- inclusief btw) toewijsbaar.
5.7.3.
Met betrekking tot
factuur 1overweegt het hof dat er weliswaar een huurovereenkomst is gesloten, zoals Iqta heeft aangevoerd, maar dat haar desbetreffende werkzaamheden er niet toe hebben geleid dat een (langdurige) huurovereenkomst (van minimaal tien jaar) tot stand is gekomen, zoals in de overeenkomst onder 2 is bepaald. In de op 6 maart 2015 gesloten huurovereenkomst (productie 2 bij conclusie van antwoord), die op 1 juli 2016 zou ingaan, is bepaald (artikel 10.1) dat de huurovereenkomst wordt ontbonden indien de start van de bouw na 1 januari 2016 plaatsvindt. Ook is in dat artikel bepaald dat de huurovereenkomst wordt aangegaan onder de 'opschortende en/of ontbindende voorwaarde' dat het project zal worden gerealiseerd, waarbij de realisatie van het project, de start van de bouw en de oplevering ten tijde van de ondertekening nog afhankelijk was van diverse voorwaarden. De in dit artikel genoemde termijn is vervolgens verlengd tot 15 september 2016 (productie 3 bij conclusie van antwoord). Bij brief van 13 september 2013 (productie 4 bij conclusie van antwoord) heeft de (beoogde) huurder geconstateerd dat de start van de bouw niet vóór het einde van de verlengde termijn plaatsvindt en een beroep op de voorwaarde gedaan. Niet kan worden gezegd dat de werkzaamheden van Iqta hebben geleid tot het met artikel 2 van de overeenkomst beoogde doel, namelijk het tot stand brengen van een langdurige huurovereenkomst waarmee een geldstroom op gang zou worden gebracht ter bekostiging van het project. Het hof verenigt zich met het desbetreffende oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis en maakt die overweging tot de zijne.
5.7.4.
Hetzelfde geldt voor de in artikel 3 van de overeenkomst vermelde werkzaamheden, waarop
factuur 3ziet: het succesvol financieren van het project onder de in dat artikel genoemde voorwaarden. Vaststaat dat een financiering tussen S&L en een bank niet tot stand is gekomen (met ABN AMRO noch Triodos) voordat het project werd verkocht. Het in dit artikel uitdrukkelijk vereiste succes als voorwaarde voor het recht op provisie is niet behaald. Het oordeel van de rechtbank hieromtrent in rechtsoverweging 4.7 (slot) van het bestreden vonnis acht het hof juist en het hof neemt die overweging over.
5.7.5.
Met betrekking tot
factuur 4, die betrekking heeft op de in artikel 5 van de overeenkomst opgesomde werkzaamheden (project-, bouw- en procesmanagement of advieswerkzaamheden) stelt het hof in de eerste plaats vast dat partijen het erover eens zijn dat in artikel 5 van de overeenkomst zoals die tussen partijen geldt, het daarin vermelde uurtarief van € 85,- is doorgestreept en vervangen door een uurtarief van € 70,-.
De rechtbank is, het desbetreffende verweer van S&L volgend, tot het oordeel gekomen (rechtsoverweging 4.8 van het bestreden vonnis) dat uit de overeenkomst volgt dat pas bij de daadwerkelijke uitvoering van het project het inschakelen van expertise op het gebied van project-, bouw- en procesmanagement noodzakelijk zou zijn geweest, maar dat het zover niet is gekomen.
Iqta heeft aangevoerd (punt 48/49 memorie van grieven) dat de in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht en dat de werkzaamheden niet afhankelijk zijn gesteld van het behalen van een resultaat, maar Iqta heeft als zodanig niet bestreden dat partijen met artikel 5 van de overeenkomst de bedoeling hebben gehad dat de daarin vermelde werkzaamheden (project-, bouw- en procesmanagement of advieswerkzaamheden) pas aan de orde zouden komen bij de daadwerkelijke uitvoering van het project en dat voorafgaand daaraan alleen in het kader van de artikelen 2 tot en met 4 (voorbereidende) werkzaamheden werden verricht. Tot de feitelijke uitvoering van het project is het evenwel niet gekomen.
Hierop strandt ook de stelling van Iqta (punten 27 en 29 van haar akte na verwijzing) dat de werkzaamheden genoemd in de artikelen 2 tot en met 4 van de overeenkomst ook geschaard kunnen worden onder de in artikel 5 vermelde werkzaamheden en dus ook op basis van dat artikel in rekening kunnen worden gebracht. Dat Iqta in het kader van artikel 5 werkzaamheden heeft verricht is niet komen vast te staan.
Voor zover de vordering van Iqta ziet op de betaling van factuur 4 is die naar het oordeel van het hof dan ook niet toewijsbaar.
5.7.6.
Iqta heeft in hoger beroep een beroep gedaan (subsidiair) op artikel 7:411 BW. Op grond van lid 1 van dat artikel heeft de opdrachtnemer, indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
Ingevolge artikel 2 van dat artikel heeft de opdrachtnemer slechts recht op het volle loon indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
Iqta stelt dat S&L door de verkoop van het project aan [A] de overeenkomst voortijdig heeft beëindigd en daarmee heeft verhinderd dat Iqta de overeengekomen werkzaamheden nog zou kunnen verrichten.
Voor zover de overeenkomst (ook) de kenmerken heeft van een bemiddelingsovereenkomst met 'no cure no pay'-beding, doet Iqta een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 23 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4626, waarin is geoordeeld dat de regeling van artikel 7:411 BW ook voor een dergelijke overeenkomst geldt.
5.7.7.
Het hof stelt voorop dat S&L, gezien artikel 1 van de overeenkomst, Iqta heeft opgedragen het project Adelaar uit te voeren en dat de duur van dat project onbepaald is. De duur van de overeenkomst kent daarmee een begrenzing in tijd, namelijk de voltooiing van het project, met dien verstande dat ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst nog niet bekend was wanneer die voltooiing zou plaatsvinden. Er is derhalve sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van het project. S&L heeft de overeenkomst weliswaar niet formeel beëindigd, maar daaraan wel feitelijk een einde gemaakt door het project vóór voltooiing te verkopen aan een derde. Daarmee staat vast dat de opdracht is geëindigd voordat de opdracht is volbracht. Het standpunt van S&L dat er geen sprake is van een voortijdig einde van de opdracht (punt 65 memorie van antwoord) en dat artikel 7:411 BW daarom niet van toepassing is, kan daarom niet slagen.
5.7.8.
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre Iqta recht heeft op (een naar redelijkheid vast te stellen deel van) het overeengekomen loon neemt het hof de hierna volgende, uit de stukken blijkende feiten en omstandigheden in aanmerking.
a. Partijen hebben, naar vaststaat, de overeenkomst opgesteld met als uitgangpunt dat S&L zelf geen financiële middelen tot haar beschikking had om het project te realiseren en dat Iqta mede daarom zou helpen om geldstromen op gang te brengen. [B] heeft ter comparitie van partijen verklaard:
"Binnen de B.V. van gedaagde[S&L]
was geen geld. Het doel was dan ook om subsidiestromen op gang te helpen. Op basis daarvan is de overeenkomst ook opgesteld."Hierin ligt besloten dat, alhoewel in de tekst van de overeenkomst ten behoeve van geen van partijen is voorzien in een tussentijdse opzegmogelijkheid, het Iqta duidelijk moet zijn geweest dat de overeenkomst gedoemd was te eindigen indien (onder andere) haar inspanningen geen of onvoldoende geldstromen zouden opleveren.
Alleen de inspanningen van Iqta met betrekking tot de subsidieaanvraag hebben ertoe geleid dat in zoverre daadwerkelijk een geldstroom op gang is gekomen.
b. Vaststaat dat S&L het project heeft verkocht voor een bedrag van € 325.000,-. S&L heeft weliswaar aangevoerd dat zij met dat bedrag slechts haar verlies heeft beperkt en geen winst heeft behaald, maar in zoverre heeft de verkoop van het project voor S&L in ieder geval voordeel opgeleverd.
c. Dat de reden voor S&L om het project te verkopen en de overeenkomst met Iqta te beëindigen (omdat zij de financiering van het project niet onder de door haar gewenste condities gerealiseerd kreeg) naar de omstandigheden die toen aan de orde waren gerechtvaardigd was, is als zodanig door Iqta niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. Gelet daarop, alsmede op het feit dat het contractueel mede aan Iqta was om zorg te dragen voor die financiering, is het einde van de overeenkomst naar het oordeel van het hof niet geheel aan alleen S&L toe te rekenen en is de betaling van het volle overeengekomen loon in ieder geval niet redelijk.
d. Uit de stukken blijkt niet dat er voorafgaand aan de verkoop van het project tussen partijen overleg is geweest over de goede en kwade kansen dat het project nog kon worden gerealiseerd. Alhoewel S&L met de belangen van Iqta als haar contractspartij rekening behoorde te houden, heeft S&L kennelijk zonder met Iqta in gesprek te gaan over de beëindiging van de overeenkomst en de gevolgen daarvan voor Iqta, de stekker uit het project getrokken (het project verkocht). Als gevolg daarvan kon Iqta de overeengekomen werkzaamheden niet verder uitvoeren en de daarmee samenhangende provisie niet meer 'verdienen'.
Voor zover S&L heeft aangevoerd (punten 58 en 65 memorie van grieven) dat zij niet tevreden was over het handelen van Iqta (met name in de contacten met de ANB AMRO Bank) overweegt het hof dat S&L daaraan nooit juridische gevolgen heeft verbonden ten aanzien van Iqta. Gesteld noch gebleken is dat het handelen van Iqta voor S&L de (doorslaggevende) reden vormde om het project van de hand te doen.
e. Iqta heeft aangevoerd (punt 21 memorie van grieven) dat zij in het kader van artikel 3 van de overeenkomst te verrichten werkzaamheden een financieringsvoorstel heeft opgesteld en aan de ABN AMRO Bank heeft voorgelegd. S&L heeft van deze bank geen financiering gekregen, maar wel een aanbod van de Triodos Bank. Dit aanbod, waarvan S&L overigens geen gebruik heeft gemaakt, is verkregen op basis van de door Iqta opgestelde stukken, zo voert Iqta aan.
S&L betwist niet dat Iqta stukken heeft opgesteld teneinde een financieringsaanvraag te doen. S&L heeft weliswaar ten verwere aangevoerd dat het uiteindelijk S&L is geweest die contact heeft gezocht met de Triodos Bank (punt 170 memorie van antwoord) en dat het aan de eigen verdiensten van S&L te danken is geweest dat er een conceptkredietovereenkomst tot stand is gekomen (punt 175 memorie van antwoord), maar S&L heeft naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat S&L daarbij in ieder geval gebruik heeft gemaakt van (en in zoverre baat heeft gehad bij) de door Iqta opgestelde stukken.
f. Niet in geschil is dat Iqta in het kader van artikel 2 van de overeenkomst werkzaamheden heeft verricht: het zoeken van een huurder (die ook is gevonden), het informeren van de (beoogde) huurder en het opstellen van een huurovereenkomst. Uit de stukken blijkt niet dat het aan Iqta te wijten is dat haar werkzaamheden er uiteindelijk niet toe hebben geleid dat er een langdurige huurovereenkomst tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 2 van de overeenkomst. Ten aanzien van de stelling van S&L dat de door Iqta gevonden huurder (een startende onderneming) uitermate zwak bleek (punt 55 memorie van antwoord) overweegt het hof dat dit S&L er kennelijk niet van heeft weerhouden om met die huurder een  later door de huurder ontbonden  huurovereenkomst te sluiten.
Gesteld noch gebleken is dat S&L uiteindelijk baat heeft gehad bij de werkzaamheden die Iqta in het kader van artikel 2 van de overeenkomst heeft verricht.
Door de keuze van S&L om het project  voortijdig en zonder overleg met Iqta  te verkopen is Iqta evenwel de kans ontnomen een andere huurder te vinden en alsnog te voldoen aan de haar in artikel 2 van de overeenkomst verleende opdracht.
5.7.9.
Gelet op hetgeen hiervoor onder a tot en met f is overwogen en in aanmerking genomen dat partijen niet zelf aanknopingspunten hebben verschaft over de wijze waarop het eventueel aan Iqta toe te kennen deel van het loon zou kunnen worden berekend, oordeelt het hof dat, gelet op de wijze waarop S&L de overeenkomst heeft beëindigd, de reeds door Iqta verrichte werkzaamheden en het (uiteindelijk beperkte) voordeel dat S&L daarvan heeft gehad, aanleiding bestaat tot een op grond van artikel 7: 411 BW naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon voor de in het kader van de artikelen 2 en 3 van de overeenkomst verrichte werkzaamheden van € 10.000,- (een derde deel van de provisie die minimaal met de desbetreffende werkzaamheden kon worden behaald).
5.8.
Aan het in punt 21 van de memorie van grieven geformuleerde bewijsaanbod gaat het hof voorbij, nu geen voldoende concrete feiten en omstandigheden zijn aangeboden te bewijzen die indien bewezen aan het voorgaande kunnen afdoen.
5.9.
De conclusie is dat de vordering van Iqta tot betaling van loon toewijsbaar is tot een bedrag van € 22.100,- in totaal: € 10.000,- ter zake van het volle loon voor de in het kader van artikel 4 van de overeenkomst verrichte werkzaamheden, te vermeerderen met btw nu S&L de verschuldigdheid daarvan niet heeft betwist, en € 10.000,- als een volgens het hof redelijk deel van het loon ter zake van de artikelen 2 en 3 van de overeenkomst.
5.10.
Niet in geschil is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De gevorderde wettelijke handelsrente is dus toewijsbaar. Voor zover de toegewezen vordering ziet op factuur 2 d.d. 9 juli 2015 (werkzaamheden in verband met het aanvragen van subsidie) is de rente toewijsbaar vanaf 14 dagen na die datum. Niet bestreden is dat op die datum het verzuim is ingetreden. Voor het overige zal de rente worden toegewezen vanaf de datum waarop de memorie van grieven is genomen, 5 december 2017. Vanaf die datum maakt Iqta immers aanspraak op een redelijk deel van het loon ingevolge artikel 7:411 BW.
5.11.
Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Nu S&L geen (specifiek) verweer heeft gevoerd tegen de vordering van Iqta tot veroordeling van S&L in de beslagkosten, is die vordering toewijsbaar. Echter het griffierecht dat voor het beslagrekest in rekening is gebracht komt niet voor vergoeding in aanmerking aangezien dat door de griffier in mindering diende te worden gebracht op het griffierecht in de bodemprocedure. Voor (de hoogte van) het salaris voor het beslagrekest ziet het hof aanleiding aansluiting te zoeken bij de hoogte van het toegewezen bedrag en daarom tarief III toepassen (in plaats van tarief V). Gelet daarop zal het hof ter zake van beslagkosten een bedrag toewijzen van € 1.152,18 (€ 573,18 voor verschotten en € 579,- voor salaris advocaat).

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en het hof zal S&L alsnog veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen.
6.2
Nu het aanhangig maken van de procedure en het instellen van hoger beroep voor Iqta noodzakelijk waren ter inning van haar vordering (voor zover toegewezen), zal het hof S&L als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties veroordelen, met dien verstande dat voor de berekening daarvan zal worden uitgegaan van het toegewezen bedrag van de vordering.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Iqta zullen met inachtneming van het voorgaande worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,54
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat € 1.089,00 2 punten x € 400,- (kanton) en 0,5 punt x € 579,- (tarief III rechtbank)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Iqta, eveneens berekend naar het toegewezen bedrag, zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,21
- griffierecht € 1.952,00
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt x tarief III)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.4.
Iqta heeft terugbetaling gevorderd van al wat zij ter voldoening aan het bestreden vonnis aan S&L heeft voldaan (de proceskosten). Deze vordering is toewijsbaar, nu het een vordering betreft die er slechts toe strekt de gevolgen van de  thans onjuist bevonden  veroordeling die bij het vonnis waarvan beroep werd uitgesproken, ongedaan te maken.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 juli 2017 en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt S&L om tegen kwijting aan Iqta te betalen € 22.100,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 12.100,- vanaf 24 juli 2015 en over € 10.000,- vanaf 5 december 2017 tot de voldoening;
veroordeelt S&L tot betaling aan Iqta van de beslagkosten ten bedrage van € 1.152,18;
veroordeelt S&L in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Iqta wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 85,54 voor explootkosten, € 618,- voor griffierecht en € 1.089,- voor salaris advocaat, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 85,21 voor explootkosten, € 1.952,- voor griffierecht en € 1.391,- voor salaris advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en, voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt S&L in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd tot € 199,- in geval S&L niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
veroordeelt S&L om al hetgeen Iqta ingevolge het bestreden vonnis aan S&L heeft voldaan aan Iqta terug te betalen;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.