ECLI:NL:GHARL:2018:1003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.226.465/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in hoger beroep betreffende ontvankelijkheid van appellanten tegen de deken van de Orde van advocaten Overijssel

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 30 januari 2018, wordt de ontvankelijkheid van de appellanten in hun hoger beroep tegen de deken van de Orde van advocaten Overijssel beoordeeld. De zaak betreft een incident tot tussenkomst, waarbij de appellanten, die in eerste aanleg als eisers optraden, nu in hoger beroep de deken als gedaagde hebben gedagvaard. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 september 2017 en de procedure die daarop volgde, inclusief de dagvaarding en diverse memorie's van partijen.

Het hof overweegt dat de deken, als orgaan van de Orde van advocaten, niet zelfstandig als partij kan optreden in een burgerlijk geding. De appellanten hebben hun vordering ingesteld tegen de deken in zijn hoedanigheid, terwijl zij in plaats daarvan de Orde van advocaten in het arrondissement Overijssel hadden moeten dagvaarden. Dit leidt tot de conclusie dat de appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tegen de deken. Het hof wijst de kosten van de procedure toe aan de zijde van de deken en stelt deze vast op een bedrag van € 760,-. De zaak wordt verder verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de andere geïntimeerden, Kukolja c.s.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van procesbevoegdheid en de juiste partijstelling in civiele procedures, waarbij de wetgeving omtrent de vertegenwoordiging van rechtspersonen en hun organen wordt belicht. Het hof houdt verdere beslissingen aan voor de hoofdzaak, die op 27 februari 2018 zal worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.465/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/206754 / KG ZA 17-286)
arrestin het incident omtrent de ontvankelijkheid
van 30 januari 2018
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant1],

2. [appellant2] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant2],

3. [appellant3] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant3],

4. [appellant4] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant4],

5. [appellant5] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant5],

6. [appellant6] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant6],
appellanten tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. W.F. Roelink, kantoorhoudend te Hoofddorp,
tegen
1. mr. C.A.M. Luttikhuis, in diens hoedanigheid van deken van de Orde van advocaten Overijssel,
kantoorhoudende te Deventer,
geïntimeerde, tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de deken,
advocaat: mr. P.F. Schepel te Deventer,

2.mr. Stjepan Jean Pierre Kukolja,

wonende te Hengelo,
hierna:
Kukolja,
3. mr. Mark Wullink,
wonende te Hengelo,
hierna:
Wullink,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Kukolja c.s.,
advocaat: mr. H.J. Smit, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 september 2017 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 oktober 2017 (met grieven),
- de akte overlegging producties van [appellanten] c.s.,
- de incidentele memorie tot niet-ontvankelijkverklaring van de deken,
- de incidentele memorie tot tussenkomst van de Orde van advocaten in het arrondissement Overijssel,
- de akte tot referte ten aanzien van de incidentele memorie tot niet-ontvankelijkverklaring en de incidentele memorie tot tussenkomst van Kukolja c.s.,
- de incidentele memorie van antwoord tot niet-ontvankelijkverklaring zomede akte tot referte van [appellanten] c.s.,
- de incidentele memorie van antwoord tot tussenkomst van [appellanten] c.s.,
- de conclusie van eis ex artikel 347 Rv van [appellanten] c.s.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.

3.De beoordeling in het incident omtrent de ontvankelijkheid

3.1
Thans is slechts het incident omtrent de ontvankelijkheid aan de orde. Op het
(in r.o. 2.1 genoemde) incident tot tussenkomst wordt heden bij afzonderlijk arrest beslist.
3.2
De deken heeft betoogd dat [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en hun hoger beroep jegens hem, omdat [appellanten] c.s. hun vordering hebben ingesteld jegens hem in zijn hoedanigheid van deken, in plaats van jegens de Orde van advocaten in het arrondissement Overijssel.
3.3
Het hof overweegt als volgt. De bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Een uitzondering hierop valt uitsluitend aan te nemen als daartoe een bijzondere grond bestaat, zoals in het geval dat de wet een orgaan van een rechtspersoon uitdrukkelijk procesbevoegdheid toekent (vgl. o.m. HR 25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696). Een dergelijke bevoegdheid is de deken niet gegeven. Voor het aannemen van procesbevoegdheid is ontoereikend dat de wet het orgaan vertegenwoordigingsbevoegdheid toekent, al dan niet in rechte (vgl. o.m. HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3653 en HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233).
De Nederlandse Orde van advocaten en de orden in de arrondissementen zijn op grond van artikel 17 lid 3 Advocatenwet (publiekrechtelijke) rechtspersonen. De deken is op grond van artikel 17a lid 2 sub b Advocatenwet een orgaan van de Orde van advocaten in het arrondissement.
3.4
Gelet hierop hadden [appellanten] c.s. de Orde van advocaten in het arrondissement Overijssel dienen te dagvaarden. In hun hoger beroep voor zover gericht tegen de deken zijn [appellanten] c.s. derhalve niet-ontvankelijk. Als orgaan van een rechtspersoon mist de deken immers in beginsel de bevoegdheid om zelfstandig in het burgerlijke geding als partij op te treden. Het hof ziet geen aanleiding een uitzondering op dit uitgangspunt aan te nemen.
3.5
Als de niet-ontvankelijk verklaarde partij, dienen [appellanten] c.s. te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (1/2 punt, tarief II).

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident omtrent de ontvankelijkheid:
verklaart [appellanten] c.s. niet ontvankelijk in hun hoger beroep en hun vordering voor zover gericht tegen de deken;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten in het incident aan de zijde van de deken en stelt deze kosten vast op € 447,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,- voor verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde:
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 27 februari 2018voor memorie van antwoord aan de zijde van Kukolja c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.