Uitspraak
gevestigd te Vredepeel, gemeente Venray,
zetelende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Vrebamel B.V. en de Staat der Nederlanden. Vrebamel, gevestigd in Vredepeel, was in cassatie gegaan tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat het faillissement van Vrebamel had uitgesproken. De Staat had een vordering van meer dan zes miljoen euro op Vrebamel, die voortvloeide uit door het Productschap Zuivel opgelegde superheffingen. Deze vordering was overgegaan op de Staat na de opheffing van het Productschap Zuivel per 1 januari 2015.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de procesbevoegdheid van de Staat onderzocht. Vrebamel stelde dat alleen de minister van Economische Zaken bevoegd was om te procederen over de openstaande vorderingen van het voormalige Productschap Zuivel. De rechtbank had de Staat niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof had dit oordeel verworpen en het faillissement uitgesproken. De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toekomt aan natuurlijke personen en rechtspersonen, en dat er geen bijzondere grond was om de minister procesbevoegdheid toe te kennen.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Vrebamel en bevestigde daarmee de uitspraak van het hof. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de uitleg van de Wet opheffing bedrijfslichamen en de procesbevoegdheid in dergelijke zaken.