ECLI:NL:GHARL:2017:904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
200.196.962.A/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake curatele en onderbewindstelling met betrekking tot de neef als niet-belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2017 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep dat was ingesteld door de rechthebbende, die onder curatele was gesteld. De rechthebbende had verzocht om opheffing van de ondercuratelestelling, die eerder door het hof was uitgesproken. De kantonrechter had op 14 juli 2016 de ondercuratelestelling opgeheven, maar tegelijkertijd een onderbewindstelling ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De neef van de rechthebbende had zich als belanghebbende gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat hij geen belanghebbende was in de zin van de wet, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking had op zijn rechten of verplichtingen. Het hof verwees naar artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin de definitie van belanghebbenden wordt gegeven. De neef was niet betrokken bij de procedure in eerste aanleg en kon daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt. Het hof besloot dat de neef niet verder in de procedure betrokken zou worden en dat er een afzonderlijke beslissing zou worden genomen in het hoger beroep van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.196.962/01
(zaaknummer rechtbank 5005950 MT VERZ 16-4512)
beschikking van 31 januari 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
rechthebbende in (het principaal) hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende/verzoekster
advocaat: mr. P.J. Hentenaar-Polderman, te Utrecht.
Als overige belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:

1.[de bewindvoerder] B.V.

kantoorhoudende te [B] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,

2.[de zus] ,

wonende te [C] ,
hierna te noemen: de zus van de rechthebbende,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 14 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 augustus 2016;
- het verweerschrift van de bewindvoerder;
- een journaalbericht van mr. Hentenaar-Polderman van 20 oktober 2016 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Ossentjuk van 24 oktober 2016 met productie(s), waarbij hij (onder meer) zich heeft gesteld als advocaat voor [de neef] , de neef van de rechthebbende (hierna te noemen: de neef);
- het journaalbericht van mr. Hentenaar-Polderman van 25 oktober 2016 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Ossentjuk van 27 oktober 2016 met productie(s), waarbij hij (onder meer) zich heeft gesteld als advocaat voor mevrouw [de zus] , de zus van de rechthebbende;
- het journaalbericht van mr. Hentenaar-Polderman van 27 oktober 2016 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Ossentjuk van 31 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2016 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder zijn verschenen de heer [D] en mevrouw [E] . Ook zijn (met toestemming van het hof) ter zitting aanwezig geweest de heer [F] en de heer [G] , als toehoorders/informanten. Mr. Hentenaar-Polderman heeft een pleitnotitie overgelegd.
2.3
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschrift aan mr. Hentenaar-Polderman, de bewindvoerder en mr. Ossentjuk, is toegezonden.
2.4
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- het journaalbericht van mr. Ossentjuk van 22 november 2016 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Hentenaar-Polderman van 7 december 2016 met productie(s).
De vaststaande feiten
3.1
De rechthebbende, geboren te [H] [in] 1936, is bij beschikking van dit hof van 10 februari 2015 wegens haar geestelijke gesteldheid onder curatele gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot curator.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 14 april 2016, heeft de rechthebbende verzocht de door het hof uitgesproken ondercuratelestelling op grond van artikel 1:389 lid 2 BW op te heffen.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 14 juli 2016 heeft de kantonrechter verstaan dat de ondercuratelestelling van de rechthebbende met ingang van de dag na de uitspraak van die beschikking is opgeheven en heeft de kantonrechter met ingang van diezelfde datum vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand een bewind ingesteld over de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren en daarbij [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd. Voorts heeft de kantonrechter bepaald dat het bewind (conform artikel 1:436 derde lid BW) ingeschreven wordt in het openbare Centrale Curatele- en Bewindsregister en meegedeeld dat de uitspraak binnen tien dagen door de griffier wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

5.Positie van de neef

5.1
Het hoger beroep van de rechthebbende richt zich tegen de door de kantonrechter (ambtshalve) ingestelde onderbewindstelling.
Het hof stelt vast dat de neef, omdat de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten of verplichtingen, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798, eerste lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Evenmin behoort de neef - anders dan zijn moeder, de zus van de rechthebbende - tot de in het tweede lid van artikel 798 Rv genoemde personen/bloedverwanten die - naast de in lid 1 bedoelde persoon - in zaken van onder meer onderbewindstelling onder belanghebbenden worden verstaan.
5.2
De omstandigheid dat de wetgever aan de neef wel de bevoegdheid heeft toegekend instelling van een bewind te verzoeken, doet daaraan niet af. In dit verband is van belang dat de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen degenen die een verzoek kunnen doen en degenen die als belanghebbenden worden beschouwd,
zie HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665, NJ 2014/482.
Het hof stelt vast dat de neef niet om instelling van het bewind heeft verzocht. Hij is geen verzoeker in eerste aanleg die in de zin van art. 806 lid 1, aanhef en onder a, in verbinding met art. 358 lid 2 Rv tegen de beschikking van 14 juli 2016 (incidenteel) hoger beroep kan instellen en dient ook niet op grond van art. 361 lid 1 Rv te worden opgeroepen voor de behandeling van dat hoger beroep of anderszins als belanghebbende te worden betrokken in de onderhavige procedure. Temeer nu zijn moeder nog in leven is, kan hij niet tot de door de wet beoogde, beperkte kring van belanghebbenden - bij in dit geval een hoger beroep -worden gerekend.
5.3
Dit betekent dat de neef in het door de rechthebbende ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 14 juli 2016, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en dus verder niet in de onderhavige procedure is betrokken.
5.4
Het hof zal afzonderlijk beslissing nemen in genoemd door de rechthebbende ingesteld hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verstaat dat [de neef] geen belanghebbende is in het door de rechthebbende ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 14 juli 2016;
bepaalt dat bij afzonderlijke beschikking zal worden beslist in genoemd hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. G.M. van der Meer en mr. M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. Marsnerova als griffier, en is op 31 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.