Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[de bewindvoerder] B.V.
2.[de zus] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
5.Positie van de neef
zie HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665, NJ 2014/482.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2017 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep dat was ingesteld door de rechthebbende, die onder curatele was gesteld. De rechthebbende had verzocht om opheffing van de ondercuratelestelling, die eerder door het hof was uitgesproken. De kantonrechter had op 14 juli 2016 de ondercuratelestelling opgeheven, maar tegelijkertijd een onderbewindstelling ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De neef van de rechthebbende had zich als belanghebbende gepresenteerd, maar het hof oordeelde dat hij geen belanghebbende was in de zin van de wet, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking had op zijn rechten of verplichtingen. Het hof verwees naar artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin de definitie van belanghebbenden wordt gegeven. De neef was niet betrokken bij de procedure in eerste aanleg en kon daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt. Het hof besloot dat de neef niet verder in de procedure betrokken zou worden en dat er een afzonderlijke beslissing zou worden genomen in het hoger beroep van de rechthebbende.